Er blijken twee scholen ‘De Klipper’ te heten en ik sta niet bij de juiste. De oostenwind jaagt guur langs de eenvormige gebouwen van deze geĆ«xplodeerde groeigemeente. Nog ruim een half uur. Iets verderop staat een vrouw ook nogal verbaasd om zich heen te kijken. Ze heeft hardloopschoenen aan en ik herken een lotgenoot. Na wat navragen fietsen we samen naar de juiste school. Startpunt van mijn eerste wedstrijdje van het jaar, een dertig kilometer over asfalt, voornamelijk door de polder.
Aangekomen bij de tassenafgifte check ik mijn telefoon. Waar is B nu toch? Het was zijn idee. Ik app en bel, maar hij neemt niet op, berichten blijven ongelezen. Ondertussen is de tassenafgifte een chaos, terwijl de ene helft van de volgepropte gymzaal van zijn tas af wil, probeert de andere helft wapperend met een nummertje zijn tas juist op te halen. Kleine irritaties ontstaan, maar vooral onrust, want de tijd begint nu toch een beetje te dringen. Over een kleine tien minuten moet ik starten. Zou B misschien al in het startvak staan?
Deze hele loop lijkt opeens zo’n slecht verhaal te worden. Dertig kilometer op asfalt, met mijn zere knieĆ«n. Stom idee. Ik heb het koud. Ik heb echt te weinig aan. En waar is B, hij laat me toch niet zitten? In mijn eentje zo’n afstand lopen zonder muziek. Waarom heb ik mijn oortjes niet mee? Ik ben laat en sluit helemaal achteraan aan in het startvak, tussen mensen die straks -met alle respect- in een veel lager tempo zullen starten en waardoor ik sowieso de eerste paar kilometer niet in een ritme kom. Ik vervloek B omdat hij er niet is, omdat ik zonder hem hier niet had gestaan en omdat ik er helemaal geen zin meer in heb. Wat een klotezooi is dit.
Het startschot klinkt en de massa begint langzaam in beweging te komen. Ik probeer iets van ritme te vinden, zigzag tussen de lopers door en zoek tevergeefs naar de lange gestalte van B. Uiteindelijk kom ik tot rust in een prettig tempo en mijn gemoed klaart iets op. Het parcours is druk want de halve marathon en de dertig kilometer volgen grotendeels dezelfde route. Bij de splitsing overweeg ik heel even linksaf te slaan naar de halve marathon, maar dat kan ik uiteindelijk niet aan mezelf verkopen en sla rechtsaf. Binnen een paar honderd meter is het rustig om me heen. Heel in de verte lopen mensen voor me. Er loopt niemand achter me. De oostenwind in de rug, een voorzichtig zonnetje maakt een zachte schaduw.
En dan, op een lang lint asfalt midden in de polder, vallen heel langzaam mijn ogen dicht. En een moment is er niets anders dan het gevoel van mijn lichaam, mijn ademhaling en de cadans van mijn benen.
Ik loop met mijn ogen dicht.
Mijn ogen moeten ook weer open, dat weet ik best. Maar nog heel even niet. Ik weet niet of het runners’ high is, of gewoon een vreemde gewoonte van mij, maar ik loop soms ook kleine stukjes van mijn baantrainingen met mijn ogen dicht. Nooit in de bochten, uiteraard… maar het tweede rechte stuk van een 400 meter, net na de tweede bocht. Even een paar passen met mijn ogen dicht. Vaak aan het einde van een training, als de focus goed is, het lichaam moe maar nog krachtig is. En dan even alles buitensluiten en luisteren en lopen.
Bij de finish hoor ik opeens mijn naam. B. staat me verbaasd aan te kijken. Hij had me nog gezocht. B. was er wel, maar stond bijna vooraan, want hij was eigenlijk te laat. We hebben hetzelfde tempo gelopen, een paar honderd meter van elkaar vandaan. Maar ik had hem natuurlijk niet gezien, want ik loop met mijn ogen dicht.