Wolf

“Mijn schoenen slijten hier niet, het is geweldig.” “Ik loop eigenlijk nauwelijks nog op de weg!” Ik geloof het graag. Ik ploeg naast B door het zand van de Utrechtse Heuvelrug. We hebben elkaar al zeker een half jaar niet gezien, maar nu we eindelijk weer eens samen lopen is het alsof het halve jaar niet heeft bestaan. We pakken oude gesprekken op alsof het gisteren was. Ik ben aan het ploeteren, neem te grote stappen door het zachte zand. B draait zich om: “Vergeet je niet om je heen te kijken? Man, kijk toch eens waar we lopen!” Hij glundert.

Ik weet heel goed waar ik loop. Ik ben enorm alert. Ik loop op de plek waar nog geen dag eerder een wolf een kind meesleurde. Ik scan de omgeving continu en voel de spanning in mijn lijf. Een spanning die we bij aanvang van ons loopje weglachen door te stellen dat we dermate weinig vlees op de botten hebben, dat een wolf onmogelijk in ons geïnteresseerd zou zijn. Maar ik voel me toch een beetje kwetsbaar. Voor mij als loper een nieuwe ervaring. Zouden vrouwen zich zo voelen als ze alleen door een parkje hardlopen, vraag ik me beduusd af.

De Utrechtse Heuvelrug doet haar naam eer aan en al glooiend en draaiend volgen we sporen, slaan kleine paadjes in en raak ik mijn gevoel voor richting compleet kwijt. Af en toe valt er wat regen en wat mij betreft zijn we diep, diep het bos ingelopen. De zon heeft zich verscholen voor de nattigheid en wat net nog weelderige bomen en struiken waren, wordt een donkere muur van groen in dit matte grijzige licht. Het begint te waaien. Als we nu hier die wolf tegenkomen, dan heb ik écht geen idee wat ik moet doen of welke kant ik op zou moeten.

“Weet je waar we nu zijn?” vraag B.
“Nee, man… ergens midden in het bos?”
“We zijn nog geen kilometer van de het bungalowparkje waar vandaan we zijn begonnen. Net achter die bomen loopt de weg.”

Ik ben licht verontwaardigd, maar eigenlijk ook best blij dat mijn eigen hoofd dit stukje bos binnen de kortste keren heeft weten op te blazen tot een stuk ruige wildernis. Als er geen avontuur is, dan maak ik het kennelijk zelf wel. Mijn schouders ontspannen wat.

We lopen nog een extra lusje. “Ik wil je nog wat laten zien”, zegt B. Al snel besluit de zon dat het nu wel weer eventjes genoeg is met dat natte gedoe. De wolken lossen op en we lopen te zweten in de snel oplopende temperatuur. Mijn gemoed komt helemaal tot rust als we vanaf een heuveltje uitkijken over het landschap dat zich onder ons heeft opengevouwen. “Mooi hè” , verzucht B. Ik snap wel dat de wolf deze streek best geschikt vindt. Het is alleen jammer dat mooie plekken als deze zo schaars zijn; de ruimte beperkt. We zullen moeten delen.

Geen wolf gezien. 

Texel

Het lopen moet van ver komen. De weg is een lange streep dwars door twee weilanden. De wolken en wind doen tikkertje in de lucht en de felle zomerzon knalt hard op het asfalt om zich dan weer snel terug te trekken. Dan weer breekt het zweet me uit, dan weer is het fris. Recht voor me in de verte wil de bosrand maar niet dichterbij komen. Er is hier zo veel meer lucht dan thuis, waardoor afstanden moeilijk in te schatten zijn.

Ik word steeds ingehaald door mensen die in sportieve kleding moeiteloos traag trappend hun electrische fiets lijken uit te laten. Mensen hoeven steeds minder moeite te doen. Ik passeer een hotel aan de rand van het bos, auto’s netjes in het gelid. Hele gezinnen op gehuurde fatbikes voelen zich onaantastbaar op het kruispunt.

Zodra ik het asfalt verruil voor een onverhard paadje, net achter het hotel, valt de wereld stil. Twee gewone fietsen tegen een paaltje, maar niemand te zien. Hier is tijd. Het paadje kronkelt en vouwt zich om bosjes en oude duinen heen en al snel ben ik mijn gevoel voor richting kwijt. Dat is prima. Efficiëntie hoeft niet altijd rechtdoor te gaan.

De bomen krimpen, worden struikjes en verdwijnen dan helemaal, om plaats te maken voor mos en helmgras, de wolken en wind leggen een steeds veranderende lappendeken van licht en schaduw over de duinen, alsof ze steeds een ander deel willen uitlichten, alle tinten groen, paars en rood recht willen doen. Ik kan de zee horen en zie in de verte de kite van een surfer boven de duinenrij.

Het sprintje het laatste duin op, strandt een meter of drie van de top. En met mijn handen op mijn bovenbenen kom ik boven. Het strand ligt breed en uitgestrekt onder me, een kolonie meeuwen als enige gast. Ver naar links en rechts strandpaviljoens met rondom uitgestrooide badgasten.

Lopen over het strand geeft de benen weer kracht, zet de zintuigen op scherp. Als je niet oplet zak je scheef weg in de modder, loop je te ploeteren door het mulle zand. Maar vind je het juiste spoor, kronkelend langs de branding, dan kun je je overgeven aan een flow van steeds veranderende composities van zand, zee en horizon.

Ik laat me dan dus ook verbaasd wakkerschudden als ik de eerste strandstoelen, parasols en matjes tegenkom. Het strand is breed en ik dribbel om zandkastelen, kuilen en handdoekjes heen door het mulle zand richting de duinen. Nog even probeer ik de rechte wegen door de polders te ontlopen en blijf hangen in bospaadjes, maar uiteindelijk moet ik toch echt terug naar het midden van Texel. Het asfalt op.

Ik hijg nog een beetje uit op het bankje voor ons vakantiehuisje. Vlakbij, verborgen achter een haag, zoeven fietsers over het dijkje. Moeiteloos.

Ritme

Opeens besef ik me dat er een kilometer of twee voorbij is gegaan waarin het lopen wel vanzelf leek te gaan. En ik hoor hoe dat komt. Ik word me bewust van het zachte geluid van voeten die precies tegelijk neerkomen. Tap tap tap. De passen van H en mij zijn perfect gesynchroniseerd. Een kleine choreografie van malende benen.

“Dit is het!” roep ik uit. “Dit is wat ik miste: Ritme!”

Een plotselinge verandering duwde me kort geleden ruw een ander pad op. Oneffen, kronkelend en vol kuilen en gaten. Geen idee waar het heen gaat; onbekend terrein. Struikelend en zoekend probeer ik grip te krijgen,  een nieuw ritme te vinden. De angst voor wat zich achter de volgende bocht bevindt maakt dat de benen zwabberen.

H en ik lopen regelmatig onze gedachten tot rust, en het lijf moe en voldaan. Ooit Lang geleden liepen we samen jakkerend op de baan, opgezweept door bravoure en geldingsdrang, op hoge snelheid in exact gelijke stappen de laatste bocht voor de finish in. De coach riep iets over dat dit pas écht lopen was, terwijl onze benen opgezweept door de aansporing furieus harder en harder het tartan wegtrapten. Het zuur laat de zwaartekracht extra hard aan de voeten trekken. “Als ik zijn ritme maar kan blijven volgen, dan red ik het om bij te blijven.” H dacht waarschijnlijk precies hetzelfde. Met H is het goed lopen.

De plannen voor grootse hardloopavonturen staan al een tijdje in de koelkast. Zonder trainingsritme, verdwijnen structuur en opbouw naar de achtergrond. Maar soms lukt het toch om het ritme even terug te vinden. Op een warme avond in de lente, dicht tegen de zomer aan, lopen we een 5 kilometer op snelheid. Op de baan. Ik heb geen plan. Onder de twintig minuten zou wel mooi zijn, maar mentaal ben ik ergens anders. Op het hobbelige pad. Als ik vandaag S, een razendsnelle Indiër met een eeuwige glimlach lang genoeg kan volgen, dan moet ik het vol kunnen houden. Misschien hem dit keer wél voorbij sprinten op het laatste stukje. Iets wat faliekant mislukte op een 10 kilometer een paar weken eerder. Ik kon volgen tot de laatste anderhalve kilometer, toen hij heel beheersd zijn ritme opvoerde en ik hortend en stotend moest aanzien hoe hij steeds verder uit zicht raakte.

Maar S blijft nu ronde na ronde vlak achter me hangen. Ik hoor zijn stappen. Ik blijf stug doormalen, bang dat hij me in de laatste ronde alsnog voorbij komt. Dat kan hij makkelijk. Maar hij komt maar niet. Ik heb niemand voor me om op te focussen, om naar toe te lopen. Op de rechte stukken doe ik soms even mijn ogen dicht. Focus op de ademhaling. De coach roept aanwijzingen en aanmoedigingen. De spanning stijgt. “Vasthouden nu, hou dat ritme!”, hoor ik vanaf de kant. Nog twee ronden… Een lege baan voor me. Het ritme zal ik toch echt zelf moeten vasthouden nu. Mijn ademhaling wil eigenlijk niet meer in de pas van mijn lopen blijven. Wanneer mogen alle remmen los? Nu nog niet. Blijf in het ritme. Hou het strak. 

Ik durf niet achterom te kijken of S stiekem aan een opmars bezig is. Als ik eindelijk de laatste bocht in ga, zie ik een medeloper die ik als richtpunt kan gebruiken. De benen zijn zo zwaar nu. Het zal er niet mooi uit hebben gezien, maar ik weet een eindsprint in te zetten. Ik kom over de meet in een tijd die voor een doordeweekse donderdagavond helemaal prima is. Even denk ik dat ik een pr heb gelopen, maar omdat mijn IQ rechtevenredig achteruit gaat bij de toename van mijn loopsnelheid, blijkt dat al snel onzin. Wat ik wél heb gekregen, is het vertrouwen dat het ritme er nog is. En dat ik prima een nieuw ritme kan vinden. Op de baan, en op kronkelende paadjes.

Fiets

“Meneer, weet u waar we zijn?” Een jonge vrouw kijkt me ietwat verwilderd aan terwijl ze een telefoon in haar hand houdt. We staan midden in de duinen rond Schoorl en het is al weer even geleden dat ik op een verhard pad liep. Het blauwe slingerlijntje op mijn horloge dat de route aangeeft is al lang ingehaald door de werkelijkheid en wees me een keer recht een vennetje in, en wilde me over hekjes laten klimmen met toch duidelijke bordjes dat dat niet de bedoeling is. Het lijntje op mijn horloge is dan ook meer een grove indicatie van welke kant ik ongeveer op moet om niet per ongeluk een veel te lange ik-ben-heus-niet-verdwaald-duurloop te lopen, dan een echte route. Er zijn gewoon te veel kleine kronkelpaadjes en veelbelovende heuveltjes om je vast te houden aan een strikt plan.

Ik zeg dat ik het ook niet precies weet, maar dat ik haar graag wil helpen via de navigatie op mijn telefoon. “Die heb ik ook, maar daar heb ik dus hélemaal niks aan, hier en ik wil gewoon terug naar mijn fiets.” Ik wijs haar op een paaltje met een gekleurde pijl in de verte, onderdeel van een van de vele officiële routes door dit gebied, we zouden kunnen kijken of een van die routes snel naar een verharde weg leidt, maar ze loopt al weer bij me vandaan, haar telefoon draaiend en mopperend. “Hij staat bij een trap…” zegt ze nog, half tegen mij en half tegen zichzelf.

Ik moet een beetje haast gaan maken. Ik heb iets meer dan een halfuur nog te gaan voordat ik bij het vakantiehuisje moet zijn. Ik heb de sleutel mee en de rest nam vanaf het strand de fiets. Het is geen wedstrijdje, maar het is wel de bedoeling dat ik er eerder ben. Het mulle zand vertraagd mijn voortgang en het sprintje héén naar het strand, over de verharde weg voor de fietsers uit, blijkt toch nog meer in mijn benen te zitten dan ik dacht. Ik slinger en dwaal tussen de duinpannetjes, terwijl de minuten weg blijven tikken en ik niet echt het idee heb dat ik dichter bij het huisje kom. Als ik na een sprintje een duin op, opeens overzicht krijg over het landschap, spot ik in de verte een lintje asfalt en even later blijk ik op de harde ondergrond toch nog best wat snelheid te kunnen maken. Ik herken de route en zet nog even iets meer aan. Links van mij zie ik een trap een duin op. Zonder fiets. Drie minuten te laat, vijf minuten… Ik race het dorpje in. Op het moment dat ik mijn hoofd onder de koude kraan steek om mijn nahijgende, verhitte lijf af te koelen, hoor ik een fietsbel. 

Zondag

Jaren geleden hebben B en ik na afloop van een doordeweekse training bij AV’40 afgesproken op zondag samen een rustig duurloopje te gaan doen. En daar zijn we nooit meer mee opgehouden. Meestal ontvangt een van ons op zaterdag een berichtje van de ander met niet meer dan: 9:00u?, de ander reageert met een duimpje en alles is geregeld. Dat is nog eens effectief communiceren. 9:00u is zo veel meer dan een starttijd. Het is de zekerheid van een hoe dan ook geslaagde zondagochtend. Wat begon als een rustige duurloop ontaardde in de loop der jaren naar afstanden die door het thuisfront met oogrollen en een zucht worden beantwoord.

Meestal gaan onze duurlopen een soort van gecontroleerd mis. We verzekeren elkaar ervan dat we nu écht niet meer dan 20, hooguit 23 kilometer gaan lopen, want we zijn moe; het is koud en er moeten nog boodschappen gedaan worden; of in het geval van B. een tennistoernooi worden gewonnen. Tegen de tijd dat mijn horloge de 23 kilometer aantikt, staan we regelmatig ergens midden in de polder, of aan de verkeerde kant van het water in Zoetermeer. “Oh, is toch verder dan ik dacht”, zegt een van ons dan, om vervolgens weer een drafje in te zetten.

Die extra tijd brengt ons veel: Op zondagochtend wordt het grote en het kleine leven besproken, blessureleed gedeeld. En worden plannen gesmeed. Die plannen worden steeds groter, naarmate we langer samen lopen. We blijken na een paar Rotterdam Marathons toch wel toe aan iets anders: weg van de massaliteit. Het lopen over onverharde paadjes door het groen wordt onze nieuwe gedeelde passie. Inschrijvingen worden soms niet eens meer besproken, maar meegedeeld: “Ik heb besloten dat je je even moet inschrijven voor die trail van over een maandje, heb net ik ook gedaan”. “…Euh, ok.”

Na zo’n inschrijving volgt een vast ritueel van het opvoeren van de trainingsintensiteit, het boeken van een B&B en de discussie over hoe laat we op de startlocatie willen zijn. B. lijkt geen enkele stress te krijgen bij het idee om een kwartiertje voor het startschot eens rustig het terrein op te wandelen, terwijl ik het liefst anderhalf uur van tevoren al begin met het zenuwachtig uitproberen van alle dixies.

En zo lopen we ook onze eerste ultra. Want als je een trail van 16K loopt, kun je er ook een van 24K lopen, of van 35K. En als je daar dan mensen treft die het hebben over ultra trails, en je hebt op zondagen de tijd om daar eens rustig over te filosoferen met z’n tweeën. Dan schuifel je op een goede dag samen na 104 kilometer met holle ogen en iets tussen een grimas en een grote glimlach naar de auto.

En dat allemaal omdat we ooit besloten samen een duurloopje te gaan doen op de zondag.

En het is ook op een zondag dat B. laat vallen dat hij gaat verhuizen. Weg uit de grijze randstad, het groen in. De kilometer daarna is het stil. “We blijven nog wel samen trails lopen, hoor… zo ver weg is het niet”, proberen we nog. En dat gaat ook gebeuren, want er is niemand anders met wie ik liever belachelijk lange trails loop. Maar onze zondagochtend; dat blijkt dus eindig.

Trainen met B is samen buitenspelen, een ultra lopen met B is samen op avontuur gaan. B is de betere loper van ons twee. Hij is mentaal geweldig taai, heeft met zijn korte pasjes een zeer efficiënte loopstijl voor de langere afstanden en is tevreden met een glaasje water na een intensieve wedstrijd, terwijl ik obsessief het halve buffet van de finishpost naar binnen schuif. Met zijn lengte van bijna twee meter en enorme staken van benen, is zijn enorm hoge pasfrequentie bijna onnatuurlijk. Mijn passen zijn krachtiger. We lopen niet mooi synchroon.

Een paar zondagochtenden zullen we nog samen lopen. Geen gedoe, geen grote gebaren. Maar bitterzoete kilometers zullen het zijn, met lange stiltes, luisterend naar onze passen.

Ieder in ons eigen ritme.

Hardloopboeken

De beste hardloopboeken gaan zelden over hardlopen. En boeken die wel over hardlopen gaan, leren je weinig over wat hardlopen eigenlijk is, of wat het kan zijn.

In mijn boekenkast is een plank gereserveerd voor boeken die volgens mij over hardlopen gaan. Er staan standaardwerken in als The Lore of Running, van Tim Noakes, De mens als Duurloper van Knippenberg en uiteraard Born to run van McDougall. Literatuur van Murakami en Abdelkader Benali, staat gebroederlijk naast obscure cultboekjes zoals Never wipe your ass with a squirrel, een boekje dat werd aangehaald in een artikel dat ik ooit las en een dermate intrigerende titel heeft dat ik het wel moest aanschaffen. Er staan heel wat boeken op de plank die over de moeilijke weg naar epische prestaties gaan, biografieën en fantastische reisverslagen. Ze zijn inspirerend, maar ook onbereikbaar. Ik ben Scott Jurek niet. Ik zal nooit kunnen lopen en leven zoals Abdi Nageeye. 

Lopen doe je fysiek dan misschien wel met je benen, je armen en je longen, maar uiteindelijk loop je met je hoofd. Zo leende ik van Jolanda Linschoten het mantra ‘alert, licht, sterk’ en liep kort daarna per ongeluk een pr op de halve marathon tijdens een intervaltraining. Ook de Central Governor theorie uit The Lore of Running heeft me geholpen om te snappen waarom ik de laatste paar honderd meter na een ultra tóch nog een sprintje in de benen heb. Boekjes als Endure die de praktijk van dit idee illustreren gaven me het vertrouwen dat ook ik het fysiek kan, een ultra lopen.

En dat is allemaal geweldig. Maar nu sta ik een dag nadat ik solo ruim 60 kilometer over het strand heb gehold op een reünie van mijn basisschool. Wat gammel op de benen, maar omdat er tijdens reünies zelden wordt gevraagd of je eventjes tien kniebuigingen wil doen, kan ik het prima aan. Tot die oud klasgenoot me toch even aan het wankelen brengt. Met een blik alsof hij verwacht dat ik waarschijnlijk een antwoord op een grote levensvraag bij elkaar heb gedraafd, vraagt hij: “Heb je nog een diep inzicht gehad? Heeft het je veranderd, als mens?”.
“Ik was vooral bezig met lopen, denk ik. En dat het eigenlijk best zwaar was en…”
“Maar geen grote ideeën?” De teleurstelling is van zijn gezicht af te lezen.
“Neuh.”

Wat ik me pas later besef, is dat ik niet zozeer levensveranderende ultra’s loop, maar dat ik ultra’s loop omdat ze uiteindelijk altijd zwaar worden. En als ze zwaar worden, kun je twee dingen doen: je vlucht uit de realiteit en gaat dromen over alles behalve het nu, of je levert je over aan het moment. En als dan je zintuigen door vermoeidheid hun input ongefilterd kunnen laten binnenkomen, kun je je laten raken door de kleinste dingen. 

Zorg dat je op zo’n moment in de natuur loopt. Het is geweldig als je ontroerd raakt door hoe dat takje precies mooi wordt aangelicht door de zon, of hoe een vogel vliegt. Is de runner’s high meer intern gericht; op het perfecte samenspel tussen lichaam en geest, deze flow laat je het bos, het strand en het nauwelijks zichtbare pad anders zien.

Er zijn boeken die deze ervaring duiden. Er zijn boeken die raken aan wat hardlopen kan zijn. En dat zijn volgens mij dus ook de beste hardloopboeken. Robert MacFarlane schrijft prachtig over het lezen van het landschap. John Muir doet het. En Raynor Winn. Niet toevallig allemaal langeafstandswandelaars. 

Je kunt eerst ultra’s gaan lopen en dan je ervaring toetsen aan de bovenstaande boeken, maar je kunt ze natuurlijk ook eerst lezen om daarna dat kleine plukje stadsgroen waar je wekelijks je vaste rondje loopt te herwaarderen. En zo niet, dan heb je een paar verdraaid goede boeken gelezen.

  • De Laatste Wildernis | The Wild Places – Robert MacFarlane
  • De Oude Wegen | The Old Ways – Robert MacFarlane
  • Het Zoutpad | The Salt Path – Raynor Winn
  • De Wilde Stilte | The Wild Silence – Raynor Winn
  • Landlijnen | Landlines – Raynor Winn
  • In de Wildernis | The Wilderness World – John Muir



Factor 50

“Je ziet er een beetje bleekjes uit man. Alles ok?” B kijkt me bezorgd aan. Een paar kilometer geleden had ik nog kunnen antwoorden dat het door de factor 50 zonnebrand kwam, die zo dik als pasta is en een witte waas achterlaat. Maar het is niet de zonnebrand. Ik voel me eigenlijk best belabberd. Het is warm, mijn hartslag is veel te hoog en we zijn pas op kilometer 20. 

Bij de start had ik me nog prima gevoeld en vrolijk staan kletsen. Maar stiekem wist ik al wel een beetje dat het een pittige ochtend zou worden. De fysieke voorbereiding was maar matig, mijn hoofd vol met andere zaken. Maar, zo had ik bedacht: met bravoure kom je ook een eind.

Als je hoofd wil dat je gaat wandelen, omdat het vindt dat het te warm is, omdat je benen moe zijn, of omdat die gast voor je het ook doet, moet je weerstand kunnen bieden; mentale foefjes die je helpen om wél te blijven hollen. Maar er zijn geen zelf georganiseerde feestjes, vandaag. Alleen maar berekeningen hoe ver het nog is naar de volgende verversingspost. Niks bravoure. 

B is er al even vandoor. Of eigenlijk: ik kan al vroeg in de race niet meer aanhaken. Het is prima. Ik doe mijn oortjes in en hobbel verder. Als er op radio 2 (ja, ik luister radio 2) een vrolijk Surinaams nummer voorbij komt, blijkt dat precies het feestje te zijn dat mijn gemoedstoestand van een grauwe herfstdag naar het weer van deze dag krijgt: Zonnig.

Met die zonnige kop tref ik even later een eenzame loper, die wandelt met korte houterige pasjes. Telefoon in de hand. Ik doe mijn oortjes uit en vraag of hij ok is. 
“Ik ben echt blij dat we even samen lopen, zegt hij. Dan wandelen we samen naar de volgende verversingspost.” Als ik nog wat wil zeggen, laat hij zijn telefoon zien: “Ik heb mijn vriendin aan de lijn.”
“Oh, die helpt vast veel beter dan ik, zeg ik.
“Waarschijnlijk wel, ik hou van haar, en van jou weet ik dat nog niet.”
We schieten in de lach en nemen afscheid. Ik hobbel verder. 

Ik moet rechtsaf volgens de gpx, maar er is geen rechtsaf. Alleen maar bos. Ik beleef al een tijdje stevige pieken en dalen in mijn motivatie, en dit is geen piek. Ik loop wat verder en weer terug. Maar het is toch echt hier. Ik waag het er op, in de hoop dat ergens achter het kreupelhout iets van een paadje, of spoor verschijnt. Ik had er net de gang weer een beetje in, maar nu loop ik me vast tussen scherpe takken, prikstruiken en hoge dennen.
Ik probeer het blauwe lijntje op mijn telefoon zo goed mogelijk te volgen, maar met lopen heeft dit niets meer te maken. Ik ploeter door en voel me eventjes behoorlijk alleen. Maar dan opeens spuugt het bos me vol schrammen uit op een breed pad. De opluchting is zo groot dat ik weer goede moed krijg en een drafje inzet. Wat loopt zo’n pad toch eigenlijk heerlijk!

Het is zoals de starter bij het begin van de race zo geweldig zei: “Zorg dat je een telefoon bij je hebt, want als je er dan doorheen zit en niet meer verder wil, dan kun je ons bellen. Dan komen we naar je toe en geven je twee winegums en een aai over je bol, en dan sturen we je weer de trails op.”

De muziek, het kleine gesprekje met de loper en het fijne pad na de de dwaaltocht door het bos, zijn precies die twee winegums en de aai die ik nodig had om deze 50k gewoon uit te lopen. En uiteindelijk parkeer ik onder de finishboog mijn hoofd vrolijk tegen de koebel, die net iets massiever blijkt te zijn dan ik had ingeschat.

B was natuurlijk al lang binnen.

75 jaar, 48 minuten en een beetje

Het is een zeldzaam heldere avond, ergens aan het einde van een natte, grijze winter. We staan op een rijtje op de atletiekbaan en in het licht van de schijnwerpers is de damp te zien die inmiddels van ons afslaat. We zijn halverwege de loopscholing en luisteren naar een kleine man met een rood mutsje op. Dat mutsje gaat pas halverwege de lente de kast in, om er vroeg in de herfst weer uit tevoorschijn te komen. Hij doet het nog één keer voor. “Zie je, er moet wel spanning op staan. Dit wil ik zien: hop hop hop.” Hij kijkt ons aan terwijl hij de oefening laat zien. Onvermoeibaar. En daar gaan we weer. Gedwee achter elkaar. De man met het mutsje kijkt bedenkelijk. Het is eigenlijk nog niet goed genoeg, maar het moet maar even, want er zijn nog meer oefeningen. We dribbelen achterwaarts, moonwalken en proberen op de binnenkant van onze voeten te lopen. Goed voor de spieren.

Veel van deze oefeningen leer je niet op de moderne trainersopleiding, maar er zijn weinig mensen die twijfelen aan het nut. Als iemand het kan weten, is het de man met het rode mutsje. Deze man is een kleine legende. Niet alleen gaf hij ooit training aan atleten die veel sneller liepen dan wij ooit zullen doen, hij heeft ook zelf een palmares dat geen extra argumenten behoeft. De man met het mutsje is 75 jaar en loopt nog steeds mee met de snelste wegatleten van de club. Nu zijn we geen PAC Rotterdam, maar er zijn toch best wel wat goede lopers die het gemiddelde tempo van de groep regelmatig naar boven bijstellen. En de man met het mutsje kan dat prima aan. 75 jaar en elke dinsdag pittige tempo’s lopen.

Ook zijn trainingen zijn bijna altijd pittig. Zo liepen we een keer intervallen op een afgebakend terrein met de trainer voorop. En maar blijven jagen, ronde na ronde. Mensen begonnen op hun horloges te kijken, onrustig te worden, en moe, vooral moe. Totdat iemand voorzichtig zei: “Ehm, ik wil eigenlijk wel graag voor tien uur thuis zijn”. Een ander viel bij:”Ik begin trouwens ook honger te krijgen.” De training was bijna een uur uitgelopen, en eigenlijk nog niet klaar. Gelukkig mochten we terug naar de baan.

Of een uitzonderlijk donkere trainingsloop tijdens code geel, neigend naar oranje. Toen we toch over dat pad door de Delftse Hout liepen en waar iedereen een beetje angstig versnelde. De wind liet de hoge, oude bomen kreunen naast het pad. “Hoorde je die boom vallen?” vroeg een van de lopers met grote ogen toen we eenmaal weer in het open veld stonden. Of het helemaal verantwoord was, weet ik niet, maar dit zijn de trainingen waar ik bij wil zijn.

Deze doorgewinterde trainer en loper van 75 jaar, bedacht vroeg in het jaar dat hij kans zou kunnen maken op een podiumplek bij het Nederlands Kampioenschap op de 10 kilometer. In zijn leeftijdscategorie, dat wel. Hij voelde zich sterk, maakte zich zorgen, trainde en liep naar het zilver.

De kern van de training is voorbij. We lopen met de hele groep in een rustig tempo terug naar de baan, een weekje of wat na de zilveren medaille. “Vroeger op mijn werk werd ik ooit een ijzervreter genoemd.” De man met het mutsje kijkt me vrolijk aan: “Ik snap daar dus helemaal niets van.”

Ik snap het wel.

Als je 75 bent, en je loopt 10 kilometer in 48 minuten en een beetje, dan ben je een ijzervreter.

Modder Hawaii- Drielandenpunt Trail, Vaals

We draaien langzaam een heuveltje op. Welkom in Duitsland! verschijnt er op het schermpje van mijn telefoon. We zijn bijna in Vaals, en hoewel het Limburgs landschap behoorlijk verschilt van dat van Delft en omstreken, zijn we toch nog echt in Nederland. Om halfzeven ‘s ochtends waren we vol zelfmedelijden vertrokken richting het zuiden, onder aanmoediging van een zachte, maar hardnekkige miezer.

Een grote groep lopers loopt, glijdt en ploetert over een glooiend stuk grasland dat afloopt naar één kant. En ik wil rechtdoor, net als iedereen, maar het lukt niet. Ik glij steeds verder naar rechts. Ik probeer telkens mijn koers te verleggen, maar de zwaartekracht en de modder zijn onverbiddelijk. Bovendien begin ik me zorgen te maken over hoe goed ik mijn veters heb gestrikt. Elke keer als ik mijn schoen probeer los te krijgen uit de drek, is daar het zuigende geluid van de modder. Als ik naar mijn schoenen kijk om te zien of mijn veters nog stevig op hun plek zitten, zijn die al lang verborgen onder een dikke bruine laag.

Ik moet even herijken. Dat ik deze 31 km zal volbrengen, staat vast. Maar ik had niet op zo veel gladde modder en grijzigheid gerekend. En ik had uiteraard de hoogtemeters een beetje onderschat. Is niet erg. Ik moet gewoon even in een andere mindset komen. Daarom besluit ik dat dit het uitgelezen moment is voor een gelletje hawaii.

Het idee dat ananas van een willekeurig gerecht een hawaii gerecht kan maken, is natuurlijk even blasfemisch als briljant en dit heeft ooit postgevat onder een groepje collega’s en vrienden die een tijdje de meest obscure hawaii-varianten van eten of drinken met elkaar deelden. Hier viel ook mijn aankoop van de ananas-sportgel onder. Ik was eigenlijk van plan het gelletje al tijdens de 100km te gebruiken, maar dat durfde ik toen toch niet aan. Je zou er maar zo misselijk van worden dat je moet uitstappen.

Maar de smaak valt mee. B komt voorbij zeilen en ik moet flink aanzetten om nog door een gat ik de heg eindelijk uit dit drassige grasveld te geraken. We gaan behoorlijk gelijk op vandaag. Even later sluit ik aan in een treintje dat over een heel smal modderbruggetje schuifelt langs iets wat ooit een pad moet zijn geweest, maar nu een soort beekje is. Iedereen rommelt traag maar wat aan, totdat er vanachter op een enorm geplons klinkt. Een man komt met grote passen, dwars door het water langszij. Het lijkt alsof iedereen zich opeens beseft dat het belachelijk is om je druk te maken over een beetje extra water en met een hoop geraas en gespetter volgt iedereen in zijn spoor. Mensen zijn net lemmingen.

B en ik lopen weer een stuk bij elkaar, maar we praten weinig. B heeft het zwaar. Zwaarder dan ik. Dat is een noviteit. Natuurlijk is er weer een jonge gast die omstandig aan zijn vriend gaat uitleggen dat je heel veel tijdwinst kan halen door alle heuvels op te sprinten. De vriend heeft het duidelijk al zwaar genoeg en blijft leeg voor zich uitkijken terwijl zijn maat naar boven knalt en hem even later triomfantelijk staat op te wachten: “Zie je?” We zien ze al snel niet meer.

In de afdalingen begin ik nu steeds grotere afstand van B te nemen. Eerst zie ik hem nog af en toe, maar hij verdwijnt langzaam maar zeker uit het zicht. Mijn benen voelen best nog sterk, ondanks al dat geglibber. In een van de vele afdalingen suis ik vlak achter een andere man naar beneden. De zwaartekracht doet haar werk, de coördinatie is er nog, maar het wordt toch nog spannend als onderaan de afdaling een scherpe bocht naar rechts is met een prikkeldraadhekje. Het is door de modder moeilijk om af te remmen en omdat we beide een andere lijn kiezen, springen, glijden en draaien we de laatste paar meters als in een woeste dans om elkaar heen. Met een enorme glimlach kijkt de man me aan: “Mooi toch?”. Ik ben vooral blij dat ik niet in het prikkeldraad hang.

De laatste kilometers gaan nogal plotseling voorbij. Als ik over de finish kom, zie ik C, de onderzoeker staan. Met een veel te grote glimlach vertelt hij dat het écht wel zwaar was. Ik duik de verwarmde tent in voor wat eten en drinken en wacht op B, die met een vermoeid gezicht en een schram op zijn voorhoofd even later binnenkomt.

We hupsen rond de auto, terwijl we onze modderkleren uitdoen en onze schone kleren zo schoon mogelijk proberen te houden. Het gaat bijna goed. Als we eindelijk droog in de auto zitten, krijg ik weer een berichtje: Welkom in België!

Ergens halverwege de terugweg stoppen we bij een tankstation en warmen op met wat koffie. We kijken elkaar aan: het was allemaal heel mooi, maar halfzeven ‘s ochtends vertrekken en dan helemaal naar Vaals voor 31km? Dat los je niet op met een gelletje hawaii.

2023

We lopen in een grijze waas. Ergens tussen regen en miezer. Het is niet echt koud, maar omdat de plassen al lang geleden niet meer te ontwijken waren, zijn onze sokken doorweekt en de kou kruipt omhoog naar onze enkels. We nemen het jaar door. Na ons 100km avontuur was bij mij de klad er in gekomen. Enkelbanden protesteerden, andere zaken vroegen om aandacht. Ik had nauwelijks tijd meer om aan te haken bij Groep 3. Soms liep ik een stukje met de man van de HTM, of met de vriendelijke CTO die aan de heropleving van zijn loopcarriere is begonnen. Maar vaker liep ik niet.

Als de klad er in komt, heb ik de neiging om terug te grijpen op eerdere prestaties, toen het wél soepel ging. En ik betrapte mezelf op de valse romantiek die dat oproept. Want hoewel ik nog wel weet dat die laatste kilometers van de Indian Summer Ultra misschien wel mijn zwaarste kilometers ooit waren, voel ik nu niet meer wat ik op dat moment voelde. Net als alle zware trainingen, de blessures en het zoveelste onbedwingbaar lijkende heuveltje, wordt dat over tijd ergens in mijn geheugen vakkundig weggepoetst, zodat er een veel prettiger beeld ontstaat dat prima past bij die mooi glimmende medaille die ik o zo verdiend heb.

En 2023 was misschien wel hét jaar van de valse romantiek. Als ik maar de juiste verhalen opdiep uit het verleden, kan ik een beeld schetsen dat precies aansluit bij hoe ik wil dat het was. Maar al te graag verlang ik terug naar toen de zon scheen, ik een PR liep, de duurlopen makkelijk gingen en ik op weg was naar iets groots. Het is een heel krachtig mechanisme dat kan inspireren. Het maakt dat marathonlopers, als de spierpijn is verdwenen al weer bezig zijn met de plannen voor een volgende. Het maakt dat we geinspireerd door het verleden naar nieuwe uitdagingen kunnen kijken.

Maar met iets meer moeite, kan ik ook al die koude, natte trainingen in het donker voor de geest halen. De 100 km week die een beproeving was, niet alleen voor mij, maar ook voor de mensen om me heen. De twijfels en de verkeerde inschattingen. Dat ik echt bijna de controle kwijt was in die onbesuisde afdaling. Dat het soms ook gewoon niet leuk was, al dat trainen. Ook dat hoort bij 2023. Dat moet niet vergeten worden.

Valse romantiek leidt tot nostalgische waanbeelden en heroische karikaturen. Die zijn er momenteel al genoeg. Het is makkelijk en lijkt mooi, maar als ik me enkel daardoor zou laten leiden, dan leer ik niets en zal ik precies dezelfde rondjes blijven lopen, dezelfde fouten maken.

Ik hoop dat 2024 het jaar kan worden, waarin we naast de alom tegenwoordige valse romantiek, ook beseffen dat we niet zonder het complete verhaal kunnen. Om heroisch, met een grote glimlach over de eindstreep te kunnen komen, moeten we trainen, in de regen, als we eigenlijk geen zin hebben. En dat is nondejukes hard werken. Maar wel zo eerlijk.