75 jaar, 48 minuten en een beetje

Het is een zeldzaam heldere avond, ergens aan het einde van een natte, grijze winter. We staan op een rijtje op de atletiekbaan en in het licht van de schijnwerpers is de damp te zien die inmiddels van ons afslaat. We zijn halverwege de loopscholing en luisteren naar een kleine man met een rood mutsje op. Dat mutsje gaat pas halverwege de lente de kast in, om er vroeg in de herfst weer uit tevoorschijn te komen. Hij doet het nog één keer voor. “Zie je, er moet wel spanning op staan. Dit wil ik zien: hop hop hop.” Hij kijkt ons aan terwijl hij de oefening laat zien. Onvermoeibaar. En daar gaan we weer. Gedwee achter elkaar. De man met het mutsje kijkt bedenkelijk. Het is eigenlijk nog niet goed genoeg, maar het moet maar even, want er zijn nog meer oefeningen. We dribbelen achterwaarts, moonwalken en proberen op de binnenkant van onze voeten te lopen. Goed voor de spieren.

Veel van deze oefeningen leer je niet op de moderne trainersopleiding, maar er zijn weinig mensen die twijfelen aan het nut. Als iemand het kan weten, is het de man met het rode mutsje. Deze man is een kleine legende. Niet alleen gaf hij ooit training aan atleten die veel sneller liepen dan wij ooit zullen doen, hij heeft ook zelf een palmares dat geen extra argumenten behoeft. De man met het mutsje is 75 jaar en loopt nog steeds mee met de snelste wegatleten van de club. Nu zijn we geen PAC Rotterdam, maar er zijn toch best wel wat goede lopers die het gemiddelde tempo van de groep regelmatig naar boven bijstellen. En de man met het mutsje kan dat prima aan. 75 jaar en elke dinsdag pittige tempo’s lopen.

Ook zijn trainingen zijn bijna altijd pittig. Zo liepen we een keer intervallen op een afgebakend terrein met de trainer voorop. En maar blijven jagen, ronde na ronde. Mensen begonnen op hun horloges te kijken, onrustig te worden, en moe, vooral moe. Totdat iemand voorzichtig zei: “Ehm, ik wil eigenlijk wel graag voor tien uur thuis zijn”. Een ander viel bij:”Ik begin trouwens ook honger te krijgen.” De training was bijna een uur uitgelopen, en eigenlijk nog niet klaar. Gelukkig mochten we terug naar de baan.

Of een uitzonderlijk donkere trainingsloop tijdens code geel, neigend naar oranje. Toen we toch over dat pad door de Delftse Hout liepen en waar iedereen een beetje angstig versnelde. De wind liet de hoge, oude bomen kreunen naast het pad. “Hoorde je die boom vallen?” vroeg een van de lopers met grote ogen toen we eenmaal weer in het open veld stonden. Of het helemaal verantwoord was, weet ik niet, maar dit zijn de trainingen waar ik bij wil zijn.

Deze doorgewinterde trainer en loper van 75 jaar, bedacht vroeg in het jaar dat hij kans zou kunnen maken op een podiumplek bij het Nederlands Kampioenschap op de 10 kilometer. In zijn leeftijdscategorie, dat wel. Hij voelde zich sterk, maakte zich zorgen, trainde en liep naar het zilver.

De kern van de training is voorbij. We lopen met de hele groep in een rustig tempo terug naar de baan, een weekje of wat na de zilveren medaille. “Vroeger op mijn werk werd ik ooit een ijzervreter genoemd.” De man met het mutsje kijkt me vrolijk aan: “Ik snap daar dus helemaal niets van.”

Ik snap het wel.

Als je 75 bent, en je loopt 10 kilometer in 48 minuten en een beetje, dan ben je een ijzervreter.