MST

Bij het online bestelde pakje zat een handgeschreven briefje: “veel loopplezier met je sokken!” Zo’n persoonlijke boodschap doet het natuurlijk altijd goed; het is pure marketing… maar ik kon niet anders dan denken: “oh, dank je, aardige mevrouw!” Mannenhandschriften zijn vaak hoekig, maar dit was duidelijk een dameshandschrift. Een beetje rond en vlot geschreven. Zo kwam het dat ik weken later op de fiets stapte, begeleid door een bleek zonnetje, toch maar eens ging kijken waar ze toch zulke fijne briefjes schrijven. Bovendien had ik trailschoenen nodig. Want ik had een plan.

Het bleek dat de winkel van MST op zo ongeveer het meest troosteloze stukje van Zoetermeer te vinden was. En dat wil wat zeggen. Ik fietste het bedrijventerrein op waar de wieken van enorme windmolens lange schaduwen tussen de grijze blokken van bedrijfspanden lieten glijden. Steen, golfplaten, vrachtwagens. Niet echt de plek die je voor ogen hebt bij avontuur en de singletracks. En die waren wel onderdeel van mijn plan.

Net als bij een echt lange duurloop, kun je in een dip raken… het even niet meer zien zitten. Alles is dan grijs, kost moeite en je weet niet meer waarom dit alles ooit een goed en haalbaar idee leek. Dat is hoe een bedrijventerrein in Zoetermeer voelt. Totdat je de MST winkel binnenstapt. Dan is daar je runners’ high.

Er zijn een paar soort winkels waar ik altijd iets langer blijf dralen dan strikt noodzakelijk. Omdat ik de sfeer in de winkel, dat kleine universumpje, niet wil verlaten. Nog even niet. Van die fijne boekwinkels, waarin tijd er niet toe lijkt te doen. Muziekwinkels, waar mijn budget nooit toereikend is voor mijn dromen. En nu dus de MST store. In Zoetermeer.

Ik had mijn nieuwe sokken aan, die ik eerder online had besteld. Van die teensokken die helemaal geweldig zijn, maar waarmee ik eigenlijk met mijn brede voeten in geen enkele hardloopschoen meer pas. De winkel is imponerend. Groter dan de voordeur doet vermoeden. Een plek waar bovenop een kledingrek een versleten schoen staat met het stof van de Marathon Des Sables er nog op. Als je er geen oog voor hebt, loop je er aan voorbij. Maar als je goed oplet, zie je overal in de winkel artefacten staan. Ze staan er niet om mee te pronken, ze staan niet in een vitrine: ze onderschrijven enkel de autoriteit die je hier kunt vinden.

Ik ben op een krukje geplaatst en om mij heen staan een stuk of wat dozen. Ik pas net mijn eerste paar trailschoenen, als een man naast me plaatsneemt. Een onberispelijk geklede man van middelbare leeftijd in een overhemd. Ik wasem nog een beetje uit in mijn bijeengeraapte wielerkloffie, terwijl ik aan de veters van mijn schoenen pulk. Aan de verkoper doet hij zijn verhaal. Dat hij zo snel last van zijn voeten krijgt. Meestal na 50 of 60 kilometer al. En dat het dan wel wat onprettig lopen is. Ik kijk de man van opzij aan, de veters vallen uit mijn handen. De verkoper wijst naar mijn linkervoet, waar nog geen schoen aan zit. Kijk, misschien is dat wat: van die teensokken, dat voorkomt blaren. Ik wiebel even met mijn tenen en zeg dat ze heerlijk zitten, die sokken. Diep onder de indruk probeer ik mijn gezicht in de plooi te houden. Onderschat niemand, hier. De buitenkant zegt niets over de inhoud.

Mensen die naar MST gaan, hebben vaak zo’n plan, droom, of een groot doel voor zichzelf gesteld. Maar dat doel hoeft niet altijd met lopen te maken hebben. In een van de meest geweldige momenten die ik in de MST store heb meegemaakt, schitterde een dame en één korte, verbijsterde blik van een verkoper. Ook deze dame had duidelijk plannen. Ze was door de hele winkel te horen. Trailrunning was trending op haar socials, dus hier was ze dan. Klaar om alle spullen aan te schaffen en op avontuur te gaan. Deze vrouw was serieus geld aan het uitgeven, want er lagen al wat shirts en shorts op de toonbank. Zorgvuldig gecomponeerde outfits, met een duidelijk thema.

De vrouw had een nieuw paar rode trailschoenen aan en was nu op weg naar de wand met trailvesten. Wie ooit wel eens zo’n vest aangemeten heeft gekregen, weet dat pasvorm het allerbelangrijkste is. Merk doet er dan minder toe, net als kleur. De vrouw zei dat dit vest dan misschien het beste was, maar het was niet rood. Haar vest moest rood zijn. Anders zou het niet matchen bij haar schoenen. Dit was het moment dat de verkoper, die al een tijdje deze dame bij probeerde te houden terwijl ze door de winkel fladderde, mijn blik kruiste. Twee ogen, wijd open in complete verbijstering. De vrouw draaide zich om en de verkoper herstelde zich. Kreeg zijn gezicht net op tijd in de plooi en glimlachte berustend.

Was het deze vrouw om het lopen te doen, of ging echt het enkel om de mooie Instagram-post van een nieuwe look? Het zal een dure selfie geweest zijn.

Maar ik hoop dat ik het mis heb. Want de buitenkant zegt niets over de inhoud. Dat geldt net zo goed voor deze vrouw als voor de introverte ultraloper. Wie weet waar de rode trailschoenen de vrouw hebben gebracht.

En het geldt ook voor het oude pand van de MST-store. Die grijze kolos, op dat troosteloze bedrijventerrein. De buitenkant doet er niet toe.

Het gaat om de inhoud.

Kraanvogels

Het parkje is een waas van groen. De bomen, de struiken, ik ken ze allemaal. Ik loop hier regelmatig. Bijna op de automatische piloot. De vermoeidheid is daar, maar het tempo is nog goed. Local Legend langs de herten. Bijna thuis.

En dan is er een witte flits, ergens aan de rand van mijn blikveld. Het duurt een paar passen voordat het tot me doordringt. Iets is anders dan anders, hier. Op dit stuk, dit pad dat ik kan dromen. Ik vertraag. Kijk om, maar zie niets.

Ik twijfel wat ik moet doen. De damp slaat van me af. Mijn adem nog in een hoog ritme, mijn benen stilgevallen. Nu ze uit het ritme zijn gehaald, laten ze merken dat ze bestaan. Een paar passen loop ik terug, scan de bosjes en de bomen. Wat is er hier anders dan anders?

Omdat het nog vroeg is, heeft de zon nog niet de tijd gehad om de kou uit de schaduwen onder de bomen te verdrijven. Ik voel me afkoelen nu ik niet meer in beweging ben, het kruipt mijn kuiten in. Het pad waarop ik sta, de bosjes en de bomen zien er anders uit vanuit stilstand, ik zag ze eerder alleen vanuit beweging. Als een decor dat wegrolt onder mijn voetstappen. De manier waarop je het landschap leest, is afhankelijk van de snelheid die je hebt.

Robert MacFarlane kan landschappen lezen. John Muir kon het. Kan ik het ook? In dit kleine cultuurlandschapje, parkje van niks. Nu ik stilsta en terugkijk over het pad zie ik een plek waar de bosjes iets terugwijken van het pad. Er staat een boom. Iets scheef, met half verborgen een oude holte op ooghoogte. De holte is oud, dat kan ik zien omdat de bast weer is terug gegroeid. De boom probeert zich uit alle macht weer te sluiten.

Alsof het een altaartje is, staat in die holte een smetteloos wit kraanvogeltje. Met zorg gevouwen uit een klein vierkant stukje papier. Het is een klein wonder. Ik durf het niet aan te raken, omdat het tafereel bijna heilig aandoet. Iemand heeft een kraanvogel gevouwen, het meegenomen en hier, uit het zicht en met gevoel voor esthetiek neergezet. Waarom? Is dit een bijzondere plek voor iemand, of is dit zomaar een willekeurige plek voor achteloos gevouwen origami tijdens een wandeling… of is juist de lol dat ik er nu zo verbouwereerd naar sta te kijken?

Als ik weer in beweging kom, loop ik stroef, zwaar, maar met licht gemoed.

Thuis leert mijn dochter me een kraanvogel vouwen. “We moeten er nog iets meer dan 400”, zegt ze. Op school is de legende verteld dat een ieder die 1000 kraanvogels vouwt, een wens mag doen. De klas vouwt 1000 kraanvogels als onderdeel van een eigen verzonnen ritueel. Het zorgt voor een geweldig groepsgevoel waarbij uiteindelijk alle kinderen over een vuur van 1000 zelfgevouwen kraanvogels springen, op naar de toekomst.

Mijn kraanvogel is een treurig vogeltje geworden. Beduimeld, scheef en gekreukt. Mijn dochter kijkt me bemoedigend aan. “Ze worden beter als je er meer maakt.”

Zou de maker van de kraanvogel in de boom er ook 1000 hebben gemaakt, vraag ik me af. Dat kraanvogeltje was zo perfect gevouwen, dat er zeker 999 aan vooraf moeten zijn gegaan. Waar zijn die andere 999 dan gebleven? Op wat voor plekken zouden die staan? In nisjes, om hoekjes?

Loop en lees het landschap. Wie weet wat je vindt.

En door!

Een scherpe pijn vlamt razendsnel van mijn voetzool richting mijn kuit. Zonder dat ik er iets aan kan doen ontsnappen me gesmoorde vloeken. Mijn ogen branden en ik moet de reflex onderdrukken mijn been in te trekken. “Ik geloof dat ik de juiste plek gevonden heb.” merkt de sportarts vrolijk op. “Voor de zekerheid ga ik nog wel even waaieren”. Waaieren klinkt vrolijk, als een iets luchtigs, maar ik weet wel beter. Waaieren betekent dat ze de naald nog een paar keer onder net een andere hoek mijn hiel in steekt. “Hoe voelt dit?” klinkt het achter me. “Een beetje onprettig” stamel ik, terwijl ik mijn hoofd in de bank begraaf. Allemachtig, ik ben wel wat gewend wat betreft naalden, maar hier moet ik toch even van bijkomen.

Hoe komt het toch dat fysio’s altijd even extra hard willen duwen op precies dat plekje waar die spierknoop zit, sportartsen en bewegingswetenschappers inbussleutels in je hiel duwen, of naalden al dan niet voorzien van een beetje stroom je lijf jagen? Stelletje sadisten. Vooralsnog hebben de behandelingen nauwelijks effect. Of het moet zijn dat mijn hielspoor in vergelijking met de behandeling toch eigenlijk best meevalt.

De vorige keer dat er een glucose-injectie in mijn hiel werd geplaatst, werd ik tijdens de fietstocht terug naar huis (ruim 20km) een paar keer getrakteerd op steken in mijn linkervoet, fel en heftig als een magnesiumvlam en even snel weer verdwenen. Voor de medeweggebruikers moet het vreemd zijn geweest om mij op mijn cyclocrossertje voorbij te zien komen: het ene moment soepel, maar dan ineens heftig “oooooh man, tééring!” roepend. Gevolgd door een onbeheerste slinger aan het stuur, duidelijk alles vergeten wat ik ooit tijdens mijn verkeersexamen in groep acht had geleerd. “Wow, zo dan!” stuur weer recht. Blikken negeren. Houding alsof er niets is gebeurd en door!

Dit keer houdt mijn hiel zich koest op de terugweg. Hij voelt beurs en mishandeld, maar geen vlammen. Het begint pas te steken als ik bijna thuis ben en ik een man ontredderd op de grond zie zitten naast zijn fiets. Duidelijk zojuist gevallen. Ik stap af om de man te helpen en zodra ik dichterbij kom, besef ik dat dit een veel ingewikkeldere situatie wordt dan even iemand overeind helpen. De man stinkt naar alcohol (het is nauwelijks middag) en zit onder de schrammen, blauwe plekken en wonden. Duidelijk niet alleen van deze valpartij. Het steekt omdat ik de man graag wil helpen, maar ik eigenlijk het liefst deze situatie wil ontvluchten. Was ik nou maar doorgefietst.

Alsof ik nog terug kan.

Ik help de man overeind (tot zo ver de corona regels) maar hij zakt bijna meteen weer door zijn knieën. De man begint hele verhalen, nauwelijks verstaanbaar en zonder logica. Hij blijkt vlak bij te wonen en ik kan weinig anders dan hem proberen veilig naar huis te brengen. Hoewel de man eerst vraagt of ik een engel ben die hem komt redden (“nee, ik kwam gewoon langs”) wordt hij agressief als ik zeg dat hij het de rest van de dag maar bij water moet houden. “Ik drink al twee weken niet meer, goddomme!” We lopen inmiddels midden op de weg en worden opzichtig genegeerd door de mensen die ons tegemoet komen fietsen en duidelijk om ons heen moeten laveren. Blikken negeren. Houding alsof er niets is gebeurd en door!

Mijn grote schrijfheld Bill Bryson (hij liep de appalachian trail en schreef er meesterlijk over) stelt in één van zijn boeken dat je de kwaliteit van een samenleving kunt aflezen aan hoe die maatschappij omgaat met mensen die zich aan haar rafelranden bevinden, er niet in lijken te passen, of dolende zijn. De instabiele figuur naast me is één en al rafel.

Om de paar meter staan we stil en wil de man weer gaan zitten. Zijn armen onder de plekken en handen die het stuur omklemmen als een reddingsboei. Als we eindelijk in het portiek aankomen waar de man gelukkig weet op welk knopje hij moet drukken, strompelt hij het halletje in. Ik vertrouw het nog niet helemaal, maar heb mijn fiets nog vast en op het moment dat ik even omdraai, zakt de man met flink geraas wederom in elkaar, knalt met zijn hoofd tegen de brievenbussen en raakt verstrikt onder zijn fiets. “Ik wil goddomme voetbal kijken, het zijn die bloedverdunners! Jij moet gaan. Ja?” Ik help de man overeind, probeer ondertussen een oogje op mijn fiets te houden die onbeheerd buiten staat en voel de dreigende houding en het veel te kleine halletje. Ik wil weg.

De man klampt zich vast aan zijn fiets, wankel. Ik stap het halletje uit en pak mijn crossertje. “Hup, weg!” hij kijkt me dreigend aan. “Ik ga voetbal kijken, goddomme!” Hij draait zich schuifelend om. Houding alsof er niets is gebeurd en door.

Ode aan een Koerier

Wees vriendelijk, wees bescheiden, mopper zo nu en dan, ach, doe maar wat.
Schrijf voor mijn part boeken.

Teunisse, De Koerier die nergens bij hoort,

Of we de plantenbakken van de reling van ons balkon willen halen, want niemand durft zijn auto er onder te zetten. Een pezige man met lang blond haar staat in de deuropening. We wonen nog maar net in ons kleine flatje in Heemskerk, ons eerste eigen huisje. “Ja, mij maakt het niet zo veel uit hoor, verder. Maar het leek me wel handig als jullie het weten.” De bovenbuurman hadden we nog niet eerder gezien. Hij lijkt een ander dagritme te volgen dan de andere mensen uit het portiek. “Ik ben Ron, trouwens.”

Ik ben geblesseerd. Al een tijd. Al een veel te lange tijd. Dat betekent voorlopig het einde van mijn eigen loopavonturen. Geen marathons, geen eerste ultra over het strand. Maar herstellen. Tergend traag herstellen. Ik kijk documentaires van Billy Yang, Ethan Newberry, Beau Miles en willekeurige loopavonturen van willekeurige youtube-lopers, terwijl ik me afbeul op een roeiapparaat. Je moet wat. Samen afzien werkt toch beter dan in je eentje. Ik verbeeld me dat het weerstandsprofiel van het roeiapparaat de duinen zijn en werk me in het zweet naast het bureau waar ik de hele dag naar een scherm zit te staren.

En ik lees. En herlees. Steeds breder wordt de sectie ‘lopen en inspiratie’ in de boekenkast. Naast de klassiekers van o.a. Knippenberg en Murakami, ook Jolanda Linschooten, Scott Jurek en Robert MacFarlane. En nu dus ook Teunisse, met De Koerier Die Nergens Bij hoort. Het is de beschrijving die Knippenberg in De Mens Als Duurloper van Ron Teunisse geeft, waardoor ik besef dat ik ooit, lang geleden een paar jaar de buurman ben geweest van De Laatste Mohikaan, zoals Teunisse door loopvrienden werd genoemd. En ook Teunisse kan schrijven.

Zullen we die prestaties, wedstrijden, het noteren van kilometers en het ‘heilige moeten’ maar laten zitten? Zullen we verdwijnen in de verte?

Teunisse, De Koerier die nergens bij hoort,

Hij werd ooit uit de Runner’s World gemikt omdat zijn columns te zuur, te cynisch zouden zijn. Teunisse vond ze vooral realistisch. Na het lezen van zijn De Koerier Die Nergens Bij Hoort, blijf ik verwonderd achter. Zijn boek vol geeltjes geplakt, waar ik geraakt werd door zijn uitspraken, een scherpe zin, of een stukje waarmee hij je regelrecht in zijn ziel laat kijken. Zoals de hartverscheurend mooie observatie:

Ik vind het zo vervelend dat waar je ook heen gaat, hoe ver ook, je steeds jezelf weer meeneemt.

Teunisse, De Koerier die nergens bij hoort,

Teunisse ontleedt zichzelf in de columns en stukjes die zijn boek vormen. Hij pelt zichzelf en de maatschappij zoals hij die ervaart laagje voor laagje af. Spaart niemand, maar vooral zichzelf niet. Over het gemak van terreinwagenrijders, die denken dat ze iets presteren, over het ervaren van vrijheid, echte vrijheid. En twijfel. Altijd weer de twijfel. En ik vraag me af: Hoe kun je nog twijfelen als je een Spartathlon hebt gelopen? Hoe kun je twijfelen als je zo’n oerloper bent. Samen met Knippenberg hét gezicht van de generatie die ultralopen in Nederland op de kaart heeft gezet. Misschien omdat je zoveel kan nadenken tijdens het lopen. Omdat je, als je lang loopt je losmaakt van het comfort en de snelheid van alledag. Je betreedt een wereld waarin andere zaken belangrijker zijn. Daarom is de mooiste overwinning die Teunisse behaalt in zijn boek, ook die op het streven naar comfort. Ron Teunisse liep vaak naar zijn werk van (eerst nog Amsterdam en later) Castricum naar Santpoort. Een dikke 20 km als het pontje voer, anders meer. Jarenlang werd hij voor gek verklaard. Maar hij moest het doen. Om los te komen van de gekte op zijn werk, om tot zichzelf te zijn en gewoon om te lopen. Alles is een training. In de winter van 1978-1979 sneeuwt het en waait het dagenlang. Heel Nederland ontwricht, auto’s komen vast te zitten in de sneeuw, treinen rijden niet. Noodtoestand. En Ron loopt naar huis. Doet er misschien tien minuten langer over. Hij merkt op: ‘Onafhankelijk was ik van de moderne tijd.’

Teunisse verdient hernieuwde aandacht. Niet alleen is zijn loopcarriere imposant, zijn kijk op hardlopen en op wat het met ons mensen doet is het waard herlezen te worden. Want zowel Knippenberg als Teunisse waren geen exoten. Ze zetten een geschiedenis voort die we kwijt zijn geraakt. Bedolven onder gelletjes, sportdrank en prestatiedrang: puur, grenzeloos lopen. Zij wisten al lang wat ik nu langzaam aan het ontdekken ben, zeker nu ik het even niet meer kan:

Lopen is geen sport, maar een manier van reizen.

Knippenberg, De mens als duurloper

Kijkplezier: Andere Tijden Sport – Jan Knippenberg | De Koerier die nergens bij hoort – Ron Teunisse

Kamariny Track

Iten, Kenia 2016 – Je hoort de snelheid misschien nog wel meer dan dat je het ziet. Een lang lint van atleten loopt ronde na ronde in een moordend tempo. Het roffelen van hun voetstappen als ze dichterbij komen in één symbiotisch ritme is pure magie. Ik sta in mijn hardloop kloffie aan de rand van een aftands sintelbaantje terwijl Hugo wijst welke atleet recordhouder is op de 10 kilometer, wie kans maakt in een Europese marathon. Ik hoor het wel, maar doordringen wil het niet. Ik zie alleen maar het treintje atleten, het stof en het steengruis. Met het geroffel van een aanrollend onweer stuiven ze op de bocht af.

En ik voel me hopeloos overdressed. Sta ik hier een beetje in mijn hardloopoutfit op één van de heiligste banen van Kenia. Ik zie er niet uit als een atleet, ik bén geen atleet en ik loop al helemaal niet als een atleet. Hugo ziet kennelijk mijn bezorgde blik: “Maak je niet druk, joh. Zie je die gast daar die rond positie tien loopt? Die houdt dit nog maximaal één rondje vol. Zijn techniek is niet op orde. Kijk dan hoe hij zich loopt op te blazen… die gaat lossen. Maar dat is niet erg.”

Na wat aansporingen besluit Hugo dat we het beste tegen de stroom in, op de buitenste baan rustig een paar rondjes kunnen dribbelen. Zo lopen we niemand in de weg en hebben we goed zicht op de lopers. Terwijl Hugo trainers en lopers groet, zie ik in de staart van het treintje atleten een witte man lopen. Of eigenlijk: rood. Zich vastbijtend in het spoor van de loper voor hem, zie je hem knokken, vechten om bij te blijven. Met een compleet oververhit gezicht en een licht radeloze blik houdt hij stand. Dit rondje nog wel.

Na een laatste rondje komt de trein eindelijk tot stilstand. De atleten lopen rustig uit, maken grapjes en pakken hun spulletjes bij elkaar. In het gras ligt de blanke man uitgeput naar adem te happen. Hugo ziet dat ik kijk: Ja, da’s een Duitser geloof ik, het laatste weekje van zijn hoogtestage voor Rio (Olympische Spelen Rio, 2016).

Dat is ook precies waarom Kamariny Track zo’n magische plek is. Het is geen goede baan (er is een veel betere vlakbij), er zijn geen faciliteiten bij de baan, de baan is oud, versleten en de tribune die er staat is in verregaande staat van verval. Maar het is wél de plek waar de lopers naar toe gaan. Want hier zijn andere lopers. Het is openbaar terrein en dat maakt dat iedereen die een paar rondjes wil lopen, dat ook kan doen. Er trainen hier olympische medaillewinnaars naast opkomende talenten, gelukszoekers en wannabe’s. Je kan hier leren van de groten, je laten inspireren door de lopers om je heen. Hier wordt getraind, talent gescout en vallen waarschijnlijk heel wat dromen in duigen. De magie van deze baan zit niet in de grond, of in de hoogte (ok, een beetje in de hoogte). De magie van de Kamariny Track zit in de mensen die er op lopen.

Het lot van Henk

Soms zie je één foto en heb je meteen een heel verhaal. Dit is het verhaal van Henk.

En dat er dus moment geweest is dat Henk dacht: “Ik wil ook graag op zolder mijn behoefte kunnen doen, dus daar moet een pot komen.”
En dat Ria dan vroeg: “Maar Henk, hebben we daar wel plek voor?”
En dat Henk toch dacht: “‘tuurlijk Ria, let maar op!”
En dat Henk toen aan de slag is gegaan

En dat Ria die ene keer dat ze de trap op kwam om de was op te hangen daar Henk zag zitten
En dat sindsdien Henk zelf de was moet ophangen
En Ria wel erg vaak bij die yogaleraar langsgaat
En dat de schone was toch altijd dat geurtje blijft houden
En dat Henk het zelf niet meer ruikt 
En dat Ria toen haar garderobe naar de yogastudio van die Carlos heeft verhuisd 

En dat het voor Henk zijn favo plekje is geworden omdat dat hij zo helemaal tot rust komt vanwege het uitzicht
En eigenlijk alleen nog maar beneden komt om snel iets uit de koelkast te pakken
En dat Ria die dan toch nog steeds maar bij blijft vullen, ondanks dat Carlos vindt dat ze nu toch echt eens moet kiezen

En dat dit echte funda foto’s zijn.
En dat ik toch wel te doen heb met Henk

Foto’s gevonden via fundasfinest

Fartlek

Iten, Kenia 2016 – Het is vroeg, de rode aarde knerpt onder de zolen van mijn schoenen. Hugo had me precies uitgelegd hoe ik moest lopen, het was heel makkelijk. Zeker. Heel makkelijk. Maar ik ben toch een beetje de weg kwijt. Een beetje erg. Ondanks het vroege uur heeft de zon er zin in en gutst het zweet langs mijn lijf. Mijn hoofd gloeit en de hoogte maakt dat mijn adem kort en snel is. Het landschap biedt me zo veel minder aanknopingspunten dan het aangeharkte Nederland. Ik ben mijn oriëntatie kwijt en blijf vertwijfeld staan.

Een oude man op een landje even verderop kijkt me ietwat geamuseerd aan. 
“Sir, which way to go to Iten city center?” weet ik er net iets minder casual uit te brengen dan ik had gehoopt. 
De man lacht een tandeloze lach: “Yes?”. 
“Iten? Which way?” Gebaar ik.
“Yes.”
Hoewel het een soort van gemoedelijk gesprek is tussen twee mensen met de beste bedoelingen, maar zonder common ground, vrees ik dat dit me niet gaat helpen. Dus glimlach ik de man toe en loop een paar onzekere passen door. Het is donderdagochtend en wat een klein kort rondje moest worden, dreigt een lange duurloop te worden. Keer ik om, of loop ik door?

Net op het moment dat ik besluit door te lopen, komt een klein groepje keniaanse lopers in een soepele tred op me toegelopen, rustig keuvelend en mij compleet niet opmerkend. En dat is een prestatie, gezien ik met mijn spierwitte benen door alle kinderen wordt begroet met een vrolijke “Mzungu, howayou!”  (De meeste van die kinderen hebben hier trouwens onmogelijk schone kleren aan. Bij mij zat alles binnen een paar tellen onder de oranje aarde en stof. Keniaanse kinderen zijn daar immuun voor. “White people have never learnt to be clean.” zegt mijn schoonzus Hilda daar over.)

Het groepje lopers loopt rustig bij me vandaan als ik opnieuw word gepasseerd, nu door twee lopers. En dan dringt het tot me door. Fartlek! 
Fartlek (zweeds voor vaartspel) is een soort interval training, maar dan anders. Het is een training met veel variatie in snelheid en intensiteit en bevat een zekere speelsheid. De fartlek van Iten is een begrip; zo’n honderd lokale lopers verzamelen zich elke donderdag in de ochtend aan de rand van Iten, om zich dan met minimale afspraken op de rode wegen in de omgeving te storten.

Ik keer om en sla dezelfde hoek om als de twee lopers voor me, die al snel uit het zicht verdwijnen. Maar gelukkig -en tot mijn ongemak- word ik steeds vaker ingehaald door lopers die op weg zijn naar de start van het wereldberoemde ochtendritueel in Iten. Ik voel me een zoutzak tussen deze lopers en probeer zo min mogelijk op te vallen (yeah right!) als ik uiteindelijk door een kleine haag van keniaanse topatleten een bekend stukje Iten zie. 
Niemand van de lopers die ik achter me laat, weet hoe de fartlek die ochtend precies zal gaan verlopen. Soms wordt er keihard gejaagd, andere keren zijn het slechts kortere versnellingen. Ik weet dat ik zelfs hun warming-up rondje niet zal kunnen bijhouden en dribbel rustig de laatste kilometers richting het huis van Hugo.

Er is niemand op het weggetje naar boven, de laatste heuvel op en bekomen van de schrik zet ik aan. Even alle remmen los. Uit het zicht van de echte atleten, uit het zicht van iedereen die zal lachen om het geploeter van deze Mzungu. Maar ik knal in volle overtuiging naar boven, loop mijn eigen fartlek. Nog een laatste versnelling tot aan de elektriciteitspaal. Vol in de verzuring en happend naar adem pers ik de laatste struikelpassen uit mijn lijf. Licht in mijn hoofd dribbel ik de laatste paar honderd meter richting de poort, de tuin in en plof languit op het gras in de schaduw van een boom. Dit was een avontuur! Jubelt mijn hoofd voldaan.

Hilda komt schaterend van het lachen naast me staan: “Do you always look like this after a run?”
“Ehm… ”  stamel ik.
“If you look like this after training, your training is wrong, you know” 
“Maybe” grijns ik, Maybe…”

walk the line

Mensen struikelen buitenproportioneel vaak over mijn voeten. Dat doen ze niet expres, ze verwachten mijn voeten alleen op een andere plek dan ze in werkelijkheid zijn. En dat komt dan ook niet omdat ik op het laatste moment mijn voet uitsteek om met een gemene glimlach mijn medemens ten val te brengen. Mijn voeten staan simpelweg onder een flinke hoek. Scheef.

Mijn voeten staan dermate scheef naar buiten dat toen ik voor het eerst met klikschoentjes op mijn cyclocrossertje stapte, ik erachter kwam dat ik nooit een rondje zou kunnen trappen. De krenk en de trapas zaten in de weg van mijn hiel, en bovendien lieten mijn knieën duidelijk merken dat de huidige vreemde draaiing anatomisch niet echt tot de mogelijkheden behoorde.

Dat was ook het moment dat ik besefte dat om uit de klikpedalen te geraken, ik mijn hiel nog verder naar buiten zou moeten drukken. Onmogelijk.

Veel beginnende wielrenners kennen het angstige moment waarop je voor een stoplicht afremt, om er dan tot je schrik achter te komen dat je voeten vast zitten en dat het nu toch echt het moment wordt dat die voet loskomt en wel nu want je helt naar rechts en oh, dat paaltje met dat knopje is nét buiten bereik en god, wat komt die grond snel dichterbij!

Ik stond gelukkig nog in de tuin, dus de schade aan mijn ego viel mee en ergens halverwege mijn spartelende stervende zwaan-act kwamen beide voeten los uit vreselijke greep van de klikpedalen. Ik kocht een setje pedaalverbreders en paste de plaatjes onder de schoentjes iets aan. Nu gaat het net.

Hoe vermoeider ik ben, hoe verder mijn voeten naar buiten komen te staan. Dat is duidelijk te zien op de (vlak voor de) finishfoto’s van de eerste halve marathons die ik liep. Als een soort pinguin hobbel ik op de eindmeet af.

Ook trainers is viel het al snel op. “Loop jij nou ‘es netjes over dat lijntje, jongen”, kreeg ik dan te horen. Meestal lukte dat dan een metertje of vijftig, waarna ik weer verviel in mijn flapperpas. Uiteindelijk verstomde het commentaar, want ik liep lekker mee.

Maar toen ging ik meetrainen op de baan. De baantrainer (stevig figuur, kale kop. Type drill instructor, maar dan met een hartelijke lach) riep mij al snel bij zich, na een 400 metertje dat ik -dacht ik- toch op pure souplesse had volbracht. “Kijk, we kunnen twee dingen doen”, zei hij. “Of ik ga me niet met je loopstijl bezighouden, houd ik mijn mond en doe je gezellig mee. “Of” en ik kon nu al horen dat hij de komende optie zélf prefereerde. “Of, we gaan er mee aan de slag. Maar dan zal ik je net zo lang blijven corrigeren totdat je netjes loopt. Dan spaar ik je niet.”

Omdat het niet echt klonk alsof ik een keus had, werd ik niet gespaard. Of ik nog eens kon voordoen hoe het wél moest. Nog een keer over een lijntje lopen.. “nee, netjes recht. Voeten vooruit!” Ik bleek hardleers. De trainer zocht een andere club, en zijn opvolger vond mijn pas wel opvallend, maar niet iets om over naar huis te huilen.

Hoe meer ik aan mijn looptechniek werkte op de baan en hoe sterker mijn core werd, hoe rechter mijn voeten kwamen te staan. Ze staan nog steeds scheef, maar op de laatste finishfoto’s is geen rood aangelopen pinguin meer te zien, maar iemand die nog nét voor de camera de schijn weet op te houden dat ‘ie echt wel weet hoe je op souplesse de finish haalt.

Max, Bello en Felix

In de verte zie ik een wit streepje uit het hoge gras omhoog steken, vlak tegen de duinrand aan. Even later nog een. Ik heb mijn bril niet op en zie pas redelijk laat dat het geen paaltjes zijn, maar kruizen. En ook niet een paar, maar tientallen. Ik stop met hardlopen. De temperatuur lijkt opeens een paar graden te zijn gedaald, de wind is toegenomen en het voelt alsof ik iets verstoor. Het fijne gevoel van solo door de duinen lopen is verdwenen. Ben ik op een natuurbegraafplaats terecht gekomen? Dat was niet het plan.

Eerder die dag gesp ik mijn camelbak op mijn rug en vertrek voor dag en dauw richting de dijk van Vlieland. Doel is een zo groot mogelijk rondje te maken met veel strand. Het dorpje is stil. Niemand te zien.

Na de dijk, kom ik op een verharde weg te lopen. Op zich natuurlijk prima, maar inmiddels ben ik in mijn hoofd een elite trailrunner in een verlaten natuurgebied, en dan verstoort zo’n lintje asfalt toch hinderlijk mijn droom. Ik zoek zandpaadjes, trails… maar er komt niks. Saaie rechte weg. Links van me bos en daarachter waddenzee. Rechts ook bos. Maar geen pad.

Op het moment dat ik niet met goed fatsoen nog aan mijn dagdroompje kan vasthouden, besef ik me dat ik op Vlieland ben. En op Vlieland mag je van de paden af! Ik duik in een hoek van negentig graden linksaf het bos in. Na nog geen tien meter is de weg verdwenen uit mijn hoofd. Dit is pas avontuur, jubelt mijn droom. Ik loop schrammen op, stap mis en spring over stroompjes. Het is geweldig. Totdat ik me voor de zoveelste keer vastloop en ik ook echt geen idee meer heb welke kant ik op moet, waar ik ook weer vandaan kwam en waar dat inmiddels aanlokkelijke stukje asfalt toch is. Tot zo ver de avonturier.

Na dit vervelende akkefietje met de werkelijkheid (ik ben geen doorgewinterde trailrunner), stap ik even later plotseling weer het asfalt op. Ik blijk verbazend weinig vooruitgang te hebben geboekt en besluit me even te houden bij de stukjes natuur die door mensen zijn onderworpen en aangenaam voorzien van paadjes en bewegwijzering. Het moet wel leuk blijven.

Inmiddels begint de lucht onaangenaam grijs te worden en even later spettert het zachtjes grote zomerse druppels. Ik besluit naar het noorden te gaan, om over het strand terug te lopen. Ik vind een soort van paadje richting de duinen en loop al snel weer de avonturier uit te hangen. Het pad wordt een spoor, het spoor gaat op in het helmgras en even later is er alleen nog maar een duinenrij die me richting geeft. De regen is opgehouden en de donkere grijze wolk besluit zo langzaam aan Texel maar eens lastig te gaan vallen.

En dan sta ik opeens tussen de graven in de duinen. Geintrigeerd loop ik richting de kruizen. Wie zou hier liggen? Soldaten uit de tweede wereldoorlog, of eilandbewoners? Mijn fantasie draait volle toeren.

Eenmaal dichterbij lees ik de naam op een wit kruis: Max. Dat is het enige wat er op staat. Geen datum, geen achternaam. Enkel Max. Iets verderop staat Does. Weer verder Bello, Felix, Mies… Het dringt eindelijk tot me door. Dit is de laatste rustplaats van trouwe viervoeters, eigenwijze katten en wie weet te vroeg gestorven dwerghamsters.

Hoewel het een opluchting is dat ik niet tussen de graven van gesneuvelde soldaten sta, is dit niet echt een plek waar ik me op mijn gemak voel. Het geruis van de zee achter de duinenrij belooft een veel fijnere omgeving en ik sprint het dichtstbijzijnde duin op. Als ik boven sta uit te hijgen kijk ik nog een keertje achterom. Het blijft een spookachtig gezicht, die eenzame kruizen in het hoge gras.

De rest van de tocht gaat over het strand. Ik heb niet zoveel met op een handoekje in het zand liggen, maar hardlopen over een breed, verlaten strand zou nog wel eens het dichtste bij de hemel kunnen zijn dat ik kan komen.

Een kleine geschiedenis van Rijswijk

Ik kreeg een kaart van een vriend met de vraag of Rijswijk ook wijken heeft. Gezien dat dan een beetje dubbelop zou zijn. Ik besloot diep de geschiedenis in te duiken en een alternatieve geschiedenis van Rijswijk te construeren. Geheel ontsproten aan mijn fantasie, met inachtneming van enkele echt bestaande plekken in Rijswijk.

Rijswijk is begonnen als kleine groeikern tussen Delft en Den Haag. Het telde slechts één wijk, met een stuk of wat huizen. Rijswijk had toen ook nog niet de huidige naam. Het stond gewoonweg bekend als die paar huisjes die ontzettend in de weg stonden als je van Delft naar Den Haag wilde reizen. Het dorpje kreeg pas een economische impuls toen de eerste bakker een zaak begon langs het jaagpad. Deze bakker ‘Ypen’ deed goede zaken, doordat hij reizigers tussen Delft en Den Haag kon bedienen van versnaperingen. Dit deed hij middels een drive-through voor paard-en-wagen; de eerste in europa. Het concept sloeg dermate aan dat hij in afzienbare tijd in grote weelde kon leven. Om zijn statuur luister bij te zetten, liet hij een burcht bouwen, die ‘De Ypenburght’ werd genoemd. De burcht is helaas verloren gegaan tijdens een uit de hand gelopen trouwerij, maar heden ten dage kunnen we de naam nog terugvinden in de wijk Ypenburg.

Het kleine gehucht was inmiddels flink gegroeid door de nieuwe economische activiteit, aangejaagd door heer Ypen. De groei was zelfs zo groot dat men al snel naar deze groeikern verwees als ‘De Rijswijck’, ofwel, de wijk die zo rijst zoals het brood van bakker Ypen. Dit was niet enkel lovend bedoeld. In een poging het succes van zijn bakkerij-imperium tot nog grotere hoogte te stuwen, voegde Ypen meer en meer gist toe aan zijn deeg, waardoor het snel rees (en de broden dus ook erg groot werden), maar voornamelijk bestond uit gebakken lucht. Er zijn aanwijzingen dat de uitdrukking ‘gebakken lucht’ dan ook in De Rijswijck haar oorsprong vindt.

Laat in de zeventiende eeuw, toen het imperium van Ypen geimplodeerd was, verviel De Rijswijck in een uitzichtloze lethargie die men vaak in vinexwijken ziet. Sektarische religieuze groepen kregen vat op de verveelde jeugd die een uitweg zocht uit de uitzichtloze situatie in De Rijswijck. Een van de succesvollere initiatieven kwam van een sektarisch genootschap dat opriep tot verregaande kuisheid. Bovendien beloofde het de wederkering van Christus uit de hemel. Er werd naast De Rijswijck, dicht tegen Delft aan, een commune gesticht die een landingsbaan bouwde om Christus op korte termijn veilig te kunnen laten landen op aarde. De fysieke sporen van deze landingsbaan zijn nog steeds te zien in het landschap. De huidige wijk Ypenburg kent een grote rechte laan, die ‘De Rijswijkse Landingsbaan’ wordt genoemd.

De facto was deze commune de eerste wijk (vert: uitvlucht) uit De Rijswijck. De Rijswijck kende dus vanaf eind zeventiende eeuw al wijken.

Interessant is te melden dat de commune vooral veel verboden kende, ‘bannen’ genoemd. De belangrijkste ban was misschien wel de kuisheidsban, die in de volksmond ‘De Vrijenban’ werd genoemd. Communeleden leefden dus celibatair. Dit had gek genoeg een enorme aantrekkingskracht op jeugdigen uit Delft. Zo komt het dus dat de wijk Vrijeban (grofweg gelegen rond de oorspronkelijke locatie van de commune) bestaat uit delen van Delft, als wel Rijswijk.

Omdat de commune zich volgens hun vrijenban niet kon voortplanten, is de commune ten onder gegaan aan vergrijzing. Hoewel de naam van de commune in de tijd verloren is gegaan, heeft ze wel degelijk haar stempel gedrukt op de geschiedenis. De Rijswijkse landingsbaan is in de twintigste eeuw daadwerkelijk in gebruik geweest als onderdeel van vliegveld Ypenburg. Heden is het een grote laan.

Ingeklemd tussen twee steden, heeft Rijswijk haar rol als ‘De Rijswijck’ in de huidige tijd opgepakt, daar waar ze ooit begon. Als hinderlijke bebouwing tussen twee steden.