Jaren geleden hebben B en ik na afloop van een doordeweekse training bij AV’40 afgesproken op zondag samen een rustig duurloopje te gaan doen. En daar zijn we nooit meer mee opgehouden. Meestal ontvangt een van ons op zaterdag een berichtje van de ander met niet meer dan: 9:00u?, de ander reageert met een duimpje en alles is geregeld. Dat is nog eens effectief communiceren. 9:00u is zo veel meer dan een starttijd. Het is de zekerheid van een hoe dan ook geslaagde zondagochtend. Wat begon als een rustige duurloop ontaardde in de loop der jaren naar afstanden die door het thuisfront met oogrollen en een zucht worden beantwoord.
Meestal gaan onze duurlopen een soort van gecontroleerd mis. We verzekeren elkaar ervan dat we nu écht niet meer dan 20, hooguit 23 kilometer gaan lopen, want we zijn moe; het is koud en er moeten nog boodschappen gedaan worden; of in het geval van B. een tennistoernooi worden gewonnen. Tegen de tijd dat mijn horloge de 23 kilometer aantikt, staan we regelmatig ergens midden in de polder, of aan de verkeerde kant van het water in Zoetermeer. “Oh, is toch verder dan ik dacht”, zegt een van ons dan, om vervolgens weer een drafje in te zetten.
Die extra tijd brengt ons veel: Op zondagochtend wordt het grote en het kleine leven besproken, blessureleed gedeeld. En worden plannen gesmeed. Die plannen worden steeds groter, naarmate we langer samen lopen. We blijken na een paar Rotterdam Marathons toch wel toe aan iets anders: weg van de massaliteit. Het lopen over onverharde paadjes door het groen wordt onze nieuwe gedeelde passie. Inschrijvingen worden soms niet eens meer besproken, maar meegedeeld: “Ik heb besloten dat je je even moet inschrijven voor die trail van over een maandje, heb net ik ook gedaan”. “…Euh, ok.”
Na zo’n inschrijving volgt een vast ritueel van het opvoeren van de trainingsintensiteit, het boeken van een B&B en de discussie over hoe laat we op de startlocatie willen zijn. B. lijkt geen enkele stress te krijgen bij het idee om een kwartiertje voor het startschot eens rustig het terrein op te wandelen, terwijl ik het liefst anderhalf uur van tevoren al begin met het zenuwachtig uitproberen van alle dixies.
En zo lopen we ook onze eerste ultra. Want als je een trail van 16K loopt, kun je er ook een van 24K lopen, of van 35K. En als je daar dan mensen treft die het hebben over ultra trails, en je hebt op zondagen de tijd om daar eens rustig over te filosoferen met z’n tweeën. Dan schuifel je op een goede dag samen na 104 kilometer met holle ogen en iets tussen een grimas en een grote glimlach naar de auto.
En dat allemaal omdat we ooit besloten samen een duurloopje te gaan doen op de zondag.
En het is ook op een zondag dat B. laat vallen dat hij gaat verhuizen. Weg uit de grijze randstad, het groen in. De kilometer daarna is het stil. “We blijven nog wel samen trails lopen, hoor… zo ver weg is het niet”, proberen we nog. En dat gaat ook gebeuren, want er is niemand anders met wie ik liever belachelijk lange trails loop. Maar onze zondagochtend; dat blijkt dus eindig.
Trainen met B is samen buitenspelen, een ultra lopen met B is samen op avontuur gaan. B is de betere loper van ons twee. Hij is mentaal geweldig taai, heeft met zijn korte pasjes een zeer efficiënte loopstijl voor de langere afstanden en is tevreden met een glaasje water na een intensieve wedstrijd, terwijl ik obsessief het halve buffet van de finishpost naar binnen schuif. Met zijn lengte van bijna twee meter en enorme staken van benen, is zijn enorm hoge pasfrequentie bijna onnatuurlijk. Mijn passen zijn krachtiger. We lopen niet mooi synchroon.
Een paar zondagochtenden zullen we nog samen lopen. Geen gedoe, geen grote gebaren. Maar bitterzoete kilometers zullen het zijn, met lange stiltes, luisterend naar onze passen.
Ieder in ons eigen ritme.