Zesendertig

B staat al te wachten. Vanaf een behoorlijke afstand zie ik een lange gestalte in een felgeel jack met z’n armen zwaaien, wat rekken en strekken. Het is een goed ritueel geworden de laatste paar weken, om de lange duurlopen van de marathontraining samen te doen. En dat bevalt prima. Zeker als het weer niet echt uitnodigt om naar buiten te gaan. “Als jij niet hier op me had staan wachten, was ik dus mooi niet gegaan in dit kloteweer”, zei hij, terwijl we inmiddels doorweekt half wegwaaiden in een winter die maar niet snapte dat hij geen herfst is. Ik dacht precies hetzelfde. “Belachelijk gedoe is het. Ik stel voor dat we in het centrum in een kroegje gaan zitten om warm te worden”, zei ik. “Goed plan, gaan we doen.”

En dan vertrokken we, precies volgens de regels van het ritueel. Niet naar de kroeg, maar om toch weer een lange duurloop af te werken. Want dat moest. Van het schema. In een tempo waarin je in dit natte winterweer net niet echt warm wordt, maar toch zo moe dat je de laatste paar kilometer de minuten aftelt totdat de marteling over is. En dan is het eindelijk zo ver. Bibberend en tot op het bot doorweekt, geven B en ik elkaar een highfive en dribbel ik het laatste kilometertje naar huis. Eén keer ben ik gecapituleerd en heeft B me als een stuk aangeschoten wild de laatste kilometer (want meer is het echt niet) naar huis gereden. Zo klaar was ik er mee.

Vandaag staat de langste duurloop van het schema op het programma. Een progressieve duurloop van 32 kilometer, met in- en uitlopen erbij zo’n 36 km. Ik slik. Ik kijk er echt tegenop, vandaag. Gelukkig regent het niet. Het waait wel flink, maar ik heb de route zo uitgezocht dat we de eerste langzame kilometers tegen de wind in lopen. Ik kijk wel een beetje op tegen deze training. Hoe moet dat straks. De laatste vijf kilometer onder mijn marathontempo lopen? Met al 27 km in de benen… het klinkt als een onmogelijke opgave. Maar we vliegen. Verbaasd loop ik de laatste kilometers op een tempo dat ik niet voor mogelijk hield. Dit is pas lopen, denk ik. En ik zie dat B hetzelfde denkt. Man, dit voelt goed. Als we samen rustig uitlopen, nemen we opgewonden de training door. “Maar jij ging echt lekker, vandaag!” “Nee jij dan, zo steady! We zijn zo klaar voor die marathon!”

En toen ging die marathon dus niet door. En dat was stom. We waren zo sterk. En al die trainingen, al die tijd die we er in geinvesteerd hadden. Voor niets! Zonde!

Totdat het besef kwam dat die training, die 36 kilometer waar ik zo tegenop zag, eigenlijk precies ging zoals ik die marathon in Rotterdam had willen lopen. En had ik niet voor Rotterdam getraind, had ik die 36 nooit gelopen. En niet de ervaring gehad dat het wél kan, versnellen in de laatste 5 kilometer.