We draaien langzaam een heuveltje op. Welkom in Duitsland! verschijnt er op het schermpje van mijn telefoon. We zijn bijna in Vaals, en hoewel het Limburgs landschap behoorlijk verschilt van dat van Delft en omstreken, zijn we toch nog echt in Nederland. Om halfzeven ‘s ochtends waren we vol zelfmedelijden vertrokken richting het zuiden, onder aanmoediging van een zachte, maar hardnekkige miezer.
Een grote groep lopers loopt, glijdt en ploetert over een glooiend stuk grasland dat afloopt naar één kant. En ik wil rechtdoor, net als iedereen, maar het lukt niet. Ik glij steeds verder naar rechts. Ik probeer telkens mijn koers te verleggen, maar de zwaartekracht en de modder zijn onverbiddelijk. Bovendien begin ik me zorgen te maken over hoe goed ik mijn veters heb gestrikt. Elke keer als ik mijn schoen probeer los te krijgen uit de drek, is daar het zuigende geluid van de modder. Als ik naar mijn schoenen kijk om te zien of mijn veters nog stevig op hun plek zitten, zijn die al lang verborgen onder een dikke bruine laag.
Ik moet even herijken. Dat ik deze 31 km zal volbrengen, staat vast. Maar ik had niet op zo veel gladde modder en grijzigheid gerekend. En ik had uiteraard de hoogtemeters een beetje onderschat. Is niet erg. Ik moet gewoon even in een andere mindset komen. Daarom besluit ik dat dit het uitgelezen moment is voor een gelletje hawaii.
Het idee dat ananas van een willekeurig gerecht een hawaii gerecht kan maken, is natuurlijk even blasfemisch als briljant en dit heeft ooit postgevat onder een groepje collega’s en vrienden die een tijdje de meest obscure hawaii-varianten van eten of drinken met elkaar deelden. Hier viel ook mijn aankoop van de ananas-sportgel onder. Ik was eigenlijk van plan het gelletje al tijdens de 100km te gebruiken, maar dat durfde ik toen toch niet aan. Je zou er maar zo misselijk van worden dat je moet uitstappen.
Maar de smaak valt mee. B komt voorbij zeilen en ik moet flink aanzetten om nog door een gat ik de heg eindelijk uit dit drassige grasveld te geraken. We gaan behoorlijk gelijk op vandaag. Even later sluit ik aan in een treintje dat over een heel smal modderbruggetje schuifelt langs iets wat ooit een pad moet zijn geweest, maar nu een soort beekje is. Iedereen rommelt traag maar wat aan, totdat er vanachter op een enorm geplons klinkt. Een man komt met grote passen, dwars door het water langszij. Het lijkt alsof iedereen zich opeens beseft dat het belachelijk is om je druk te maken over een beetje extra water en met een hoop geraas en gespetter volgt iedereen in zijn spoor. Mensen zijn net lemmingen.
B en ik lopen weer een stuk bij elkaar, maar we praten weinig. B heeft het zwaar. Zwaarder dan ik. Dat is een noviteit. Natuurlijk is er weer een jonge gast die omstandig aan zijn vriend gaat uitleggen dat je heel veel tijdwinst kan halen door alle heuvels op te sprinten. De vriend heeft het duidelijk al zwaar genoeg en blijft leeg voor zich uitkijken terwijl zijn maat naar boven knalt en hem even later triomfantelijk staat op te wachten: “Zie je?” We zien ze al snel niet meer.
In de afdalingen begin ik nu steeds grotere afstand van B te nemen. Eerst zie ik hem nog af en toe, maar hij verdwijnt langzaam maar zeker uit het zicht. Mijn benen voelen best nog sterk, ondanks al dat geglibber. In een van de vele afdalingen suis ik vlak achter een andere man naar beneden. De zwaartekracht doet haar werk, de coördinatie is er nog, maar het wordt toch nog spannend als onderaan de afdaling een scherpe bocht naar rechts is met een prikkeldraadhekje. Het is door de modder moeilijk om af te remmen en omdat we beide een andere lijn kiezen, springen, glijden en draaien we de laatste paar meters als in een woeste dans om elkaar heen. Met een enorme glimlach kijkt de man me aan: “Mooi toch?”. Ik ben vooral blij dat ik niet in het prikkeldraad hang.
De laatste kilometers gaan nogal plotseling voorbij. Als ik over de finish kom, zie ik C, de onderzoeker staan. Met een veel te grote glimlach vertelt hij dat het écht wel zwaar was. Ik duik de verwarmde tent in voor wat eten en drinken en wacht op B, die met een vermoeid gezicht en een schram op zijn voorhoofd even later binnenkomt.
We hupsen rond de auto, terwijl we onze modderkleren uitdoen en onze schone kleren zo schoon mogelijk proberen te houden. Het gaat bijna goed. Als we eindelijk droog in de auto zitten, krijg ik weer een berichtje: Welkom in België!
Ergens halverwege de terugweg stoppen we bij een tankstation en warmen op met wat koffie. We kijken elkaar aan: het was allemaal heel mooi, maar halfzeven ‘s ochtends vertrekken en dan helemaal naar Vaals voor 31km? Dat los je niet op met een gelletje hawaii.