Groep 3

“Jullie weten dat jullie veel te hard gaan, he. Voor hoe snel jullie kunnen lopen.” De doorgewinterde loper, die een enkele training met ons meedoet, zegt het een beetje zuchtend. In zijn stem klinkt het gelijk van iemand die het heus wel begrijpt, maar dan vooral van vroeger, toen ook hij nog vol geldingsdrang zat. Dat is hij duidelijk voorbij. Behalve dat hij ons er allemaal makkelijk uit zou kunnen lopen, mocht het er op aankomen.

Het groepje wegatleten dat te hard gaat heet ‘groep 3’. De snelste groep van AV’40. Van de wegatleten dan; De meeste baanatleten zijn aanmerkelijk sneller en snel is sowieso een relatief begrip. Ooit waren we groep 4, maar omdat toen opeens niemand van de langzamere, maar veel te grote groep 2 wilde overstappen naar de iets snellere groep 3, is dat opgelost door een groep 2a- en 2b op te richten. Groep 4 werd groep 3, met dank aan de psychologie.

In groep 3 kan het zomaar gebeuren dat ik samen met ‘de Tesla’ (een loper met sublieme soepele tred die geruisloos en zonder zichtbare inspanning opeens kan versnellen), in een rustige dribbel terugloop naar de rest van de groep, om nog geen tweehonderd meter later in volle sprint op de groep af te stuiven. Compleet buiten adem en met knalrode koppen, dribbelen we met een (voor de vorm) mokkende trainer de laatse kilometer naar de baan. “Jongens, dit was niet de bedoeling!” We grijnzen.

Naast ‘de Tesla’, lopen er meer vaste types rond in groep 3. Er is de altijd montere boswachter die af en toe het gas kan opengooien en diep kan gaan in wedstrijden (ook is hij een van de weinige mensen die ik ken die met smaak een gelletje kan wegwerken). En B; de boomlange loper van net geen twee meter, maar met een onmogelijke korte pas en hoge pasfrequentie. Even nuchter als snel. D, die met zijn een krachtige, mooie loopstijl ook de baanatleten is opgevallen. Of hij niet eens wilde meedoen. De jonge hond van NN, die frisse tegenzin veinst, maar altijd sterk loopt en nooit te beroerd is om een versnellinkje te plaatsen.

En er is T. T is in de zeventig, klein en loopt als een chronometer, zo strak. En houdt ons prima bij. Hij heeft duidelijke mening over de effectiviteit van de training én het palmares om iedere discussie daarover plat te slaan. Zijn tijden zijn mythisch. Onbereikbaar voor ons, gewone stervelingen. “En ik rookte toen nog, he.”

Om deze kleine kern zwerven nog andere lopers, die soms meetrainen, om dan weer wekenlang te verdwijnen. De man met de route van de Rotterdam Marathon op zijn kuit, de punker. R, die ons ‘haar mannen’ noemt. Stille lopers, praatjesmakers, opscheppers en oude rotten. Ik weet weinig van de levens van deze mensen, maar zodra we gaan lopen, zijn we een groep. Groep 3.

Enkel Linksaf (2019)

Sinds ik elke week mijn lange duurloop naar een 20k heb opgeschroefd, begint mijn lichaam duidelijk te wennen aan de afstand. Ik herstel sneller, mijn basistempo gaat omhoog en mijn hartslag omlaag. Ik ben in topconditie! Kan niet beter. Zeker met het oog op de twee weken vakantie op de waddeneilanden, binnenkort. Want daar zijn rust en brede stranden. Ik verheug me op de zonnige kilometers en de paar versnellingen op nieuw ontdekte strava segmentjes.

En dan stap ik mis. Ik loop in een klein spoor, dat steeds smaller wordt en spring soepel naar het naastgelegen spoor. Mijn rechtervoet komt neer in een vreemde bocht en ik weet zeker dat als ik niet zo hard gevloekt had, ik ergens in mijn enkel banden en pezen zou hebben horen scheuren. Ik strompel nog een stap of twee en sta dan stil. Vanuit mijn tenen spuiten het ongeloof en frustratie als een fontein van willekeurige godlasterlijke woordcombinaties naar buiten. Dit is foute boel.

Als ik uitgeraasd ben, kijk ik om me heen. Het bos is er stil van. Hoever is het nog naar huis? Een kilometertje of vijf? Oh god. Zeven. Hoe dan? Al had ik een auto gehad, dan nog had die hier niet kunnen komen. Bij mijn vrouw achterop de fiets? Ik besluit dan maar door te lopen. En na vijfhonderd meter kermend pijnscheuten verbijten, wordt mijn rechterenkel zo dof murw, dat ik gelaten mijn nieuwe staat van zijn accepteer. Nog ruim zes kilometer.

Ik ben licht in mijn hoofd, de wereld om me heen is klein. Maar ik merk dat rechtdoor prima gaat. Soort van. Bochtjes naar links gaan ook. Bochten naar rechts zijn vreselijk. Ik hinkel de bochtjes naar rechts. Het is vast een bijzonder schouwspel, maar ik ben zo erg met mezelf bezig dat geen idee heb hoeveel mensen mijn nieuw aangemeten loopstijl hebben aangezien voor chi-running-gone-wrong.

Twee weken later loop ik 400 metertjes op de baan, op een aardig ik-wil-me-niet-laten-kennen tempo. De baan gaat momenteel beter dan de weg, omdat je op de baan enkel bochtjes naar links hebt. Maar als ik die avond eigenlijk met goed fatsoen niet meer de trap af kan komen, zonder de hele buurt te laten meegenieten van mijn (toch best creatieve) zelfverzonnen vloekwoorden, wordt het tijd voor de fysio.

De fysio windt er geen doekjes om: Enkelbanden zijn waarschijnlijk gescheurd. Doorlopen was echt heel stom. Je moet nog weken, zo niet maanden herstellen. Zet hardlopen dus maar uit je hoofd. Ook tijdens de vakantie? Ook tijdens de vakantie.

En zo komt het dat ik een paar weken later, op een waddeneiland met een mountainbike naast me in het zand sta te vloeken en tieren. De tweede lekke band vandaag! Hoe is het mogelijk!? Hoe ver is het naar het huisje. Kilometertje of vijf? Gelaten pak ik de fiets op. Toch nog lopen..